Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
pleiten - (de verdediging voeren in een geding)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, 4 delen, Amsterdampleit zn. ‘rechtsgeding’ J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenpleiten ww., mnl. pleiten, plaiten, plêten ‘procederen, in rechte vervolgenʼ, mnd. pleiten, Teuth. pleyten, ofri. plaitia. — Uit het ofra. plaidier (nfra. plaider) werd ontleend mnl. pleidieren, pleidêren. — Zie ook: pleidooi en pleit 2. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagpleiten ww., door Kil. “Holl.” genoemd, mnl. (vooral noordndl.) pleiten (plaiten, plêten) “procedeeren, in rechten vervolgen” (: zuidndl. pleidieren). = mnd. pleiten, Teuth. pleyten, ofri. plaitia “procedeeren”. Afl. van mnl. pleit, plait o. m. (pleite v. o.; nnl. pleit II o.) “proces, leed, kwelling”, Teuth. pleyt, mnd. pleit m., ofri. plait o. “proces”, dat zelf gew. uit fr. plaid (< lat. placitum) “id.” wordt afgeleid; de uitspraak van d als t aan ’t eind van een woord maakt verbuigingsvormen en een afgeleid ww. met t begrijpelijk (vgl. boertig). Daar echter van ouds alleen t-vormen voorkomen en deze zelfs tot in het Fri. toe gebruikelijk zijn, moeten wij veeleer aan vroege ontl. (± 800) uit ofr. plait (klankwettig uit placitum) denken, een frank. rechtsterm, die ook elders ontleend werd: it. piato, spa. pleito, port. pleito, prèito. Hiervan werd in de noordelijke ndl. gewesten, in ’t Fri. en Ndd. een denominatief ww. gevormd, in de zuidelijke streken werd ofr. plaidier (fr. plaider) als mnl. pleidieren, -êren overgenomen. Owfri., nieuwfri. placht “pleitgeding” kan rechtstreeks van het in Frankrijk van oudsher gebruikelijke lat. placitum, *plac’tum “rechtsdag” komen. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Debrabandere (2011), Limburgs etymologisch woordenboek: de herkomst van de woorden uit beide Limburgen, Zwollepleiten, ww.: vluchten. Bargoens. Afl. van pleite ‘bankroet’ in pleite gaan ’zich wegpakken, als bankroetier zich uit de voeten maken’. Hebr. peleitoh ‘ontvluchting’ (Endt). G.J. van Wyk (2003), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Stellenbosch2pleit ww. S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunspleit: s.nw. en ww., hofsaak; pleidooi; pleitrede; Ndl. pleit en pleiten (Mnl. pleit/plait as s.nw. en pleiten/plaiten/pleten, “prosedeer”), hou verb. m. pleidooi (q.v.). Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015pleiten ‘de verdediging voeren in een geding’ -> Papiaments pleita ‘de verdediging voeren in een geding; ruzie maken, met elkaar in onmin raken’ (uit Nederlands of Spaans). Idioomwoordenboeken
F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen1841. Pleite zijn (of gaan),d.w.z. failliet zijn; bankroet zijn; weg zijn; eig. er vandoor zijn; weggeloopen zijn, een bargoensche uitdrukking ontleend aan het hebr. p[e bakje]l[e bakje]tâ(h), peleito, vlucht. Vgl. Kalv. I, 96: De Leeuw is pleite; Nkr. VI, 25 Mei p. 6: Laten we 't maar zeggen, al moet het ons spijten; de partij en de krant zijn allebei pleite; Zoek. 143; Jord. II, 450: Die is pleite (= weg) joeg Korte Luuk hijgend en Piet betastte den bewusteloosineengezonken matroos. Hiernaast komt voor: pleiten Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |