![]() Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
pijnboom - (naaldboom, den (geslacht Pinus))Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, 4 delen, Amsterdampijnboom zn. ‘naaldboom, den (geslacht Pinus)’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenpijnboom [naaldboom] {pinbom 1201-1250, ook pijn 1401-1450} het eerste lid < frans pin [den] < latijn pinus [pijnboom, spar] (vgl. pinas1, 2). J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenpijn 2 znw. m. ‘pijnboom’, mnl. pijn v., vooral in samenst. als pijnboom, pijnappel evenals ohd. pīnboum, oe. pīnbēam (ne. pinetree) < lat. pīnus ‘pijnboom’. — Deze ontlening zal in het Nederrijnse gebied hebben plaatsgehad uit Noord-Gallië. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagpijn II znw., gew. pijnboom, mnl. pijn v., veel meer in de samenstellingen pijnappel, pijnboom m. = ohd. ags. pîn- in ohd. pînboum, ags. pînbêam m. “pijnboom” e.a. samenstt. (eng. pine-tree). Ontl. uit lat. pînus “pijnboom”. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentpijn 1 m. (boom), Mnl. pijn(boom), gelijk Eng. pine en Fr. pin, uit Lat. pinum (-us, d.i. *pic-nus), van denz. wortel als pix = pik 1 (z.d.w.). Thematische woordenboeken
Nicoline van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboekpijnboom (van Latijn pinus)
Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdampijnboom naaldboom 1240 [Bern.] Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |