Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
petroleum - (vloeibare brandstof)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, 4 delen, Amsterdampetroleum zn. ‘vloeibare brandstof’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenpetroleum [brandstof] {1862} < engels petroleum < middeleeuws latijn petroleum [minerale olie], van latijn petra [rots, steen] < grieks petra + latijn oleum [olijfolie]. Het middelnl. kende peterolie [brandstof] {1351} geleend uit het lat. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenpetroleum znw. m., nnl. uit het woord petrolium, dat 1530 bij Paracelsus voorkomt en gevormd is uit gr. pétros ‘steen’ en lat. oleum ‘olie’. Als naam van de aardolie, die in het begin der 20ste eeuw in de Ver. Staten ontdekt werd, is het woord uit het ne. overgenomen. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagpetroleum znw. Een nnl., ook in andere talen voorkomende ontl. uit mlat. petroleum. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentpetroleum v., gev. met Lat. petra = steen (z. peterselie) en oleum = olie (z.d.w.). Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Aarts (2017), Etymologisch Dictionairke vaan ’t Mestreechs, Maastrichtpetrol (zn.) petroleum; Middelnederlands peterolie <1351> < Latien petroleum. F. Debrabandere (2010), Brabants etymologisch woordenboek: de herkomst van de woordenschat van Antwerpen, Brussel, Noord-Brabant en Vlaams-Brabant, Zwollepieterolie, zn.:petroleum. Mnl. peterolie, pieterolye < Mlat. petroleum of oleum petrae ‘steenolie’. G.J. van Wyk (2003), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Stellenboschpetrol s.nw. petroleum s.nw. Thematische woordenboeken
Nicoline van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboekpetroleum ‘minerale olie’ (Latijn petroleum); ‘aardolie’ (bet. van Engels petrol)
E. Sanders (1997), Borrelwoordenboek: 750 volksnamen voor onze glazen boterham, Den Haagpetroleum In de betekenis ‘jenever’ in 1937 opgenomen in een Bargoens woordenboekje. Jenever zal zijn beschouwd als de brandstof voor de dronkaard. Waarschijnlijk is ook het vluchtige en branderige karakter van jenever van invloed geweest. Petroleum wordt vaak peut genoemd. Ook dit woord heeft als borrelnaam dienstgedaan. Bij de Nederlandse marine werd peut in de jaren vijftig gebruikt voor ‘vieux’, net als afbijt. En in 1980 is in Het Goorke, een buurt onder de rook van Tilburg, de borrelnaam peutje gehoord. Van Dale kent petroleum sinds 1950 in de betekenis ‘jenever’. Ook in het Duits wordt jenever Petroleum genoemd. In het Frans is de benaming pétrole gereserveerd voor eau-de-vie en wijn van slechte kwaliteit. [Bolhuis 131; Drank 35; Nijm.vr. 80] Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015petroleum ‘brandstof’ -> Indonesisch pétroléum ‘brandstof’; Javaans patra, patraliyun, pèt, pitroli ‘brandstof’. Dateringen of neologismen
Nicoline van der Sijs (2015-heden), Jaarwoordenzoeker ‘Een woord uit elk jaar 1800-heden’, zie ook bij Onze Taalgaskachel [kachel die met gas gestookt wordt] (1866). In de negentiende eeuw neemt de verwarming met gaskachels neemt enorm toe: vanaf 1866 verschijnen er advertenties voor gaskachels in de kranten. Neerlandicus Jan te Winkel constateert in het gedenkboek Eene halve eeuw 1848-1898: “De gassen waren in de natuurwetenschap al lang bekend, toen omstreeks het midden onzer eeuw het lichtgas in de algemeene spreektaal werd ingevoerd door het stichten van gasfabrieken, het werken der met huid en haar van de Engelschen overgenomen gasfitters, het in gebruik brengen van gaslantaarns, gaslampen, gaskranen, gasornamenten, gashouders, gasmeters, gaskomforen, gaskachels en gasgloeilicht. Het Engelsche “burner” vertaalden wij met brander, dat als marinenaam uit den tijd onzer zeeoorlogen nog maar alleen in de herinnering voortleefde. In concurrentie (ook dat woord is eerst allengs in de spreektaal gekomen) daarmee zag men al spoedig de petroleum verschijnen, aanvankelijk door het volk meestal peterolie of petroléum genoemd. De lucifer dagteekent reeds van even vóór 1850, maar zonder zwavel van een tiental jaren later. Deze heet nog altijd Zweedsch, ofschoon hij tegenwoordig ook elders dan in Zweden wordt vervaardigd. Intusschen is met de zaak ook het woord “zwavelstok” bijna geheel in onbruik geraakt. De vroegere quaestie of “open haard” een pleonasme was, is reeds lang van de baan. De “huiselijke haard” bestaat bij velen nog maar in de verbeelding of de herinnering: nu moet men van de huiselijke vulkachel spreken, als men zich niet te rhetorisch wil uitdrukken. Als verbeterde inrichting der openbare brandblussching heeft men in de tweede helft onzer eeuw in verschillende steden onder Duitschen naam eene brandweer ingevoerd, en woorden gemaakt als brandschel en brandkraan. Ook eene samenstelling als stoombrandspuit was met de zaak voor vijftig jaar nog onbekend, en lang zal het niet meer duren of niemand weet meer, wat “brandemmers” zijn.” N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdampetroleum brandstof 1862 [WNT] <Engels Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |