![]() Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
perk - (afgebakend stuk grond; tuinbed)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, 4 delen, Amsterdamperk zn. ‘afgebakend stuk grond; tuinbed’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenperk [afgebakend stuk grond] {perc 1287} nevenvorm van park. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenpark znw. o., mnl. parc, paerc, perc, parric, perric m. ‘omheinde ruimte, bijv. ook jachtterrein, lusthof’, mnd. park, perk m. o., ‘afgesloten ruimte’, ohd. pfarrih, pferrih m. ‘omheining’ (nhd. pferch), oe. pearroc ‘omheinde ruimte’. — Blijkens de hd. vormen moet het woord reeds vóór de hd. klankverschuiving < mlat. parricus ontleend zijn, dat verder verbonden wordt met iber. *parra ‘hekwerk’. Het woord parricus moet dus aanmerkelijk ouder zijn dan zijn eerste voorkomen in de Leges Rip. (8ste eeuw). — Fra. parc, dat eveneens daarop teruggaat, dringt over de Nederrijn als aanduiding van een omheinde bosruimte naar Duitsland, maar krijgt zijn huidige betekenis eerst in de 18de eeuw onder invloed van de engelse parkaanleg. In het Nl. staan park en perk naast elkaar; terwijl het laatste de regelmatige voortzetting van parricus is, kan het 1ste een ontlening aan het fra. woord zijn. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagpark znw. o. Gaat met nhd. park m., eng. de. zw. park “park” op fr. parc “id.” terug. De periode van de ontl. in het Ndl. (wsch. Oudnnl.) is moeilijk na te gaan, aangezien het woord in oudere teksten (en ook in veel diall. van nu) formeel moeilijk te onderscheiden is van ndl. perk o. (met e uit a voor r + gutturaal; zie erg; misschien waren tevens umlauts-condities voorhanden als in het Hd.), mnl. parc, paerc, perc, parric, perric o. m. “omheinde, afgesloten ruimte” (in allerlei speciale toepassingen, ook al = “jachtterrein” en “lusthof”), = ohd. pfarrih, pferrih m. “omheining” (nhd. pferch), mnd. park, perk m. o., ags. pearroc m. “afgesloten ruimte”. Een ook rom. woord: fr. parc, mlat. (reeds vroeg) parricus enz. met dezelfde — op verschillende wijzen gespecialiseerde — bet. Gew. zoekt men den oorsprong in het Rom. De ontl. moet dan al vóór de verhuizing van de Angelen en Saksen in de 5. eeuw hebben plaats gehad. Men vergelijkt dan spa. parra “latwerk”, prov. parran “ingesloten tuingrond”. Anderen gaan van ’t Germ. uit en combineeren spar. Beide etymologieën zijn onzeker. De vormen zijn het best te begrijpen, als we van een germ. stam *parruka-, *parrika- uitgaan, van een germ. basis parr-. Een grondvorm lat. *parcus, die bij parco “ik spaar” zou kunnen hooren met een bet. als “einfriedigung”, is formeel onaannemelijk. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentperk o., Mnl. perc + Hgd. pferch, Ags. pearroc, bestaande ook in 't Rom. (Fr. parc, It. parco) en in 't Kelt. (Gaël. pairc, Bret. park): oorspr. en onderling verband zijn onbekend. — Het Eng. park berust te gelijk op het Ags. en op 't Fr. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
G.J. van Wyk (2003), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Stellenboschperk s.nw. Thematische woordenboeken
G. van Berkel & K. Samplonius (2018), Nederlandse plaatsnamen verklaardperk 'omheind terrein, afgesloten gebied' Nicoline van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboekperk (Latijn parricus)
P.H. van Laer (1964), Vreemde woorden in de sterrenkunde, 2e druk, GroningenPerk (Ned.; = park; = Fr. parc; = mid-Lat. parcus = omheinde, afgesloten ruimte). Begrensd deel van een oppervlak. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015perk ‘afgebakend stuk grond’ -> Duits dialect Perk ‘grens, eindpunt’; Zweeds pärk ‘balspel gespeeld op een afgebakende stuk grond’ (uit Nederlands of Nederduits). Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamperk afgebakend stuk grond 1169 [Künzel] <Latijn Idioomwoordenboeken
F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen1751. Paal en perk stellen,d.w.z. iets (kwaads) verhinderen verder te gaan; vooral: ondeugden en misbruiken tegengaan, en op personen toegepast; iemand beteugelen. Ook alleen perken stellen aan. Het znw. paal heeft hier de bet. van landpaal, grenspaal, grens Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |