Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
passage - (doorgang, overtocht; overdekte winkelstraat; deel van een tekst)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, 4 delen, Amsterdampassage zn. ‘doorgang, overtocht; overdekte winkelstraat; deel van een tekst’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenpassage [doorgang, deel van tekst] {passage, passaedse [gelegenheid om een water over te steken, brug, veerpont, doorwaadbare plaats, doorgang] 1285; als ‘deel van tekst’ 1539} < oudfrans passage [idem] < middeleeuws latijn passuagium, passagium [veergeld, recht van overgang, oversteek van rivier of zee] (vgl. passaat). J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenpassage znw. v. reeds mnl. ontleend < fra. passage een afl. van passer, dat als passen ontleend werd. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagpassage znw. Een reeds mnl. mhd. mnd. ontl. uit fr. passage, dat gevormd is van passer (dit weer van pas). Dit ww. ging in het Ndl. over als mnl. passen “afpassen, in orde brengen, schikken, inrichten, óvertrekken, acht slaan op, meenen, gelegen komen”, ook de naam van een spel met dobbelsteenen (nnl. passen) en passêren “overgaan, doorgaan, voorbijgaan” (nnl. passeeren). De bett. van mnl. passen zijn voor een deel eerst in ’t Ndl. ontstaan. Passen, passêren (mhd. nhd. ook passieren) zijn ook mhd. mnd., ook ofri. passia “passen, afmeten” komt voor. — Nnl. passen (bij het kaartspel) komt ook van fr. passer. Evenzoo hd. passen, de. passe, zw. passa. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Aarts (2017), Etymologisch Dictionairke vaan ’t Mestreechs, Maastrichtpassaasj (zn.) doorgang; Vreugmiddelnederlands passage <1285> < Frans passage. G.J. van Wyk (2003), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Stellenboschpassasie s.nw. S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunspassasie: deurvaart; oorvaart; stuk uit ’n boek; Ndl. passage (Mnl. passage, reeds 17e eeu ook passagie), soos Eng. passage, uit Ofr. passage, afl. v. ww. passer uit Ll. passare, “verbygaan”. Thematische woordenboeken
P.H. van Laer (1964), Vreemde woorden in de sterrenkunde, 2e druk, GroningenPassage (Fr.). Doorgang. Passage-instrument = instrument dienend om de doorgang van een ster door de meridiaan te meten. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015passage ‘doorgang’ -> Indonesisch pasase ‘doorgang’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdampassage doorgang 1285 [CG Rijmb.] <Frans passage deel van tekst 1539 [WNT] <Frans Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |