Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
orgaan - (lichaamsdeel met een bepaalde functie; spreekbuis, verenigingsblad)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamorgaan zn. ‘lichaamsdeel met een bepaalde functie; spreekbuis, verenigingsblad’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenorgaan [deel van levend organisme] {organe 1466} < latijn organum (vgl. orgel). J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenorgaan znw. o. ‘deel van levend wezen met bepaalde functies’ < lat. organum ‘werktuig’. — Zie ook: orgel. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagorgaan znw. o. In de tegenwoordige bet. een jongere internationale wetenschappelijke ontl. uit lat. organum (gr. órganon “werktuig”). Dit woord resp. zijn mv. organa was ín de speciale bet. “muziekinstrument, orgel” (Augustinus: “organa dicuntur omnia instrumenta musicorum; non solum id organum dicitur quod grande est et inflatur follibus”) reeds vroeg (8. eeuw) in de germ. talen ontleend: mnl. organe, waarnaast de jongere vormen orgale, orghene, orghel(e) v. o. (nnl. orgel), ohd. organa, orgela (nhd. orgel) v., mnd. organ, -en, -el o., orgele v., on. organ o. “orgel”, ’t Ags. kent organ m. “lied”, organe v. “muziekinstrument” (eng. organ “orgel”) en orgel-drêam m. “klank van een muziekinstrument”. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagorgaan, orgel. In pl. v. “ags. organe v.” lees: “ags. organan mv.” Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
G.J. van Wyk (2007), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Supplement, Stellenboschorgaan s.nw. S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunsorgaan: deel v. lewende wese m. bep. funk.; Ndl. orgaan (Mnl. organe, “orrel”), soos Eng. organ, uit Lat. organum, Gr. organon, “werktuig”; v. ook orrel. Thematische woordenboeken
Nicoline van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboekorgaan (Latijn organum)
T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, PurmerendOrgel, Mnl. orghene, van ’t Lat. organum, Gr. organon = werktuig, verwant met ergon = werk. Hiertoe ook: orgaan en engine (oud werpwerktuig, blijde). Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015orgaan ‘deel van levend organisme; tijdschrift of krant gebruikt om de mening van een organisatie of partij uit te drukken’ -> Indonesisch organ ‘deel van levend organisme; tijdschrift of krant gebruikt om de mening van een organisatie of partij uit te drukken’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamorgaan deel van levend organisme 1466 [HWS] <Latijn Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |