Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
ongelovig - (blijk gevend van ongeloof, niet-gelovig)Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015ongelovig ‘blijk gevend van ongeloof, niet-gelovig’ -> Negerhollands ongelofig, ongloovig ‘blijk gevend van ongeloof, niet-gelovig; ongelovige’. Idioomwoordenboeken
F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen2256. Een ongeloovige Thomas,d.w.z. iemand die niet spoedig iets gelooft, niet gauw te overtuigen is. Herinnering aan den Bijbel, Joh. XX, 25; vgl. Campen, 43: ick slachte die onghelovige Thomas, ick moet tasten ende voelen. Zie verder Harrebomée II, 329 b; C. Wildsch. VI, 8; Ndl. Wdb. X, 1620; Antw. Idiot. 1236; Claes, 235; fr. être incrédule comme Saint-Thomas; hd. ein ungläubiger Thomas; eng. an unbeleiving Thomas. Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |