Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
olijf - (oliehoudende vrucht (Olea europeae))Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamolijf zn. ‘oliehoudende vrucht (Olea europeae)’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenolijf [vrucht van olijfboom] {olive 1201-1250} < frans olive < latijn oliva [olijf (boom en vrucht)] < grieks elaiè [idem] (vgl. olie). J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenolijf znw. v., mnl. olîve < lat. olīva > gr. elaía. Het mnl. woord kan ook < fra. olive overgenomen zijn. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagolijf znw., mnl. olîve v. = mhd. olîve v. m. (nhd. olive v.) “olijf”. Uit lat. olîva (< gr. élai(w)a) of fr. olive “id.”. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentolijf v., Mnl. olive, gelijk Hgd., Eng. en Fr. id., uit Lat. olivam (-a) = 1. olijf, 2. olijfboom, afgel. van olea, uit Gr. elaía = olijfboom. Een ander afleid. is Gr. élaion. Lat. oleum. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
G.J. van Wyk (2003), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Stellenboscholyf s.nw. F. Debrabandere (2002), West-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de West-Vlaamse woorden, Amsterdamlijve (DB), zn. v.: olijf. Verkort < olijve, olive. Wellicht te begrijpen uit olie van de lijve < huile d’olive, begrepen als huile de live. J. van Donselaar (1989), Woordenboek van het Surinaams-Nederlands, Muiderbergolijf’ (de, olijven), 1. vruchtboompje met kleine, groene, stervormige bloempjes, ook in de bladoksels, uit Z.O.-Azië (Zizyphus mauritiana, Olijffamilie*). Bedara, (hindostaanse* benaming), olijf, (). Hier olijf genoemd. Matig grote boom met doornachtige, hangende takken (May 12). - 2. vrucht van deze plant (eetbaar). - Etym.: Berust op de gelijkenis van de vrucht met AN o. = vrucht van de Europese olijf(boom) (Olea europea, Melatifamilie*). S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunsolyf: die kultuurplant (Olea europaea, fam. Oleaceae); Ndl. olijf (Mnl. olive) v. verder olienhout; v. Kloe HGA 329. Thematische woordenboeken
N. van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboekolijf (Latijn oliva)
Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015olijf ‘vrucht van olijfboom’ -> Japans orēfu, orību ‘vrucht van olijfboom’; Papiaments oleifi ‘vrucht van olijfboom (Olea europea), en heester (Bontia daphnoides)’; Surinaams-Javaans olèf ‘vrucht van olijfboom’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamolijf vrucht van olijfboom 1240 [Bern.] <Frans Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |