Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
nooddruft - (armoede)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamnooddruft zn. ‘armoede’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpennooddruft* [dringende behoefte] {nootdorft, nootdurft 1291-1300, en met metathesis van r, nootdroft, nootdruft [dringende behoefte] 1301-1400} van middelnederlands noot [nood] + -dorft, -droft [gebrek], afgeleid van derven. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidennooddruft znw. m. v., mnl. nootdorft, nootdurft, nootdroft, nootdruft v. m. ‘behoefte, benodigdheid, levensmiddelen’. Wij moeten uitgaan van de vorm op -durft (voor metathesis van r zie ook wrocht naast werken), vgl. os. nodthurft, ohd. notduruft (nhd. notdurft), ofri. nedthreft v. ‘nooddruft, behoefte’. — Samenstelling van nood + *þurftō, vgl. ohd. durft, os. thurft, on. þurft, got. þaurfts te vergelijken met opr. enterpo ‘het is van nut’ (de Saussure MSL 7, 1892, 83); zie verder bij derven. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagnooddruft znw., mnl. nootdorft, nootdurft, nootdroft, nootdruft v. m. “behoefte, wat noodig is, levensmiddelen”. Voor de metathesis vgl. wrocht: werken, Albrecht < *Alberxt, wrat. = ohd. nôtduruft (nhd. notdurft), os. nôdthurft, ofri. nêdthreft v. “nooddruft, behoefte”. Het tweede lid, dat ook buiten samenst. voorkomt, is een verbaalabstractum van de basis van derven: ook n.- en oost-germ.: on. þurft, got. þaúrfts v. “behoefte”. Vgl. nog got. naudiþaúrfts “noodig”, ouder-zw. nödtharf, ags. nîedðearf m. “behoefte, nooddruft”. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentnooddruft v., Mnl. nootdorft, Os. nôdthurft + Ohd. nôtduruft (Mhd. nôtdurft, Nhd. id.), Go. adj. naudiþaurfts: het tweede lid is een afleid. van derven (z.d.w.); het geheel = dringende behoefte. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Debrabandere (2005), Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de Oost- en Zeeuws-Vlaamse woorden, Amsterdamnooddust (G), zn. m.: nooddruft. Door assimilatie rs > s uit nooddurst (De Bo). Volksetymologisch en met ft/st-wisseling < Mnl. nootdurst < nootdurft, nootdruft 'nooddruft, dringende behoefte', Vnnl. nooddurst 'sustentement ou ce qu'il faut pour vivre et non plus' (Lambrecht), nooddurft, nooddurst 'noodzaak'. Ohd. nôtduruft, Ond. nôdthurft,Mhd. nôtdurft, Mnd. nôtorft, nôtorst, nôttroft, Ofri. nedthreft. Samenst. van nood en Germ. *þurftô: Got. þaurfts, Ohd. thurf(t), thruft, dur(u)ft, Os. thurft, On. þurft 'behoefte'. Dat laatste is een afl. van derven: Os. tharbôn, Ohd. darbên, D. darben, Oe. ðerfian 'missen', On. þarfa 'nodig hebben', Mnl. darf 'ik heb nodig', Ofri. thurf, thorf. G.J. van Wyk (2003), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Stellenboschnooddruf s.nw. (deftig) F. Debrabandere (2002), West-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de West-Vlaamse woorden, Amsterdamnooddurst (DB), zn. m.: dringende dorst, nooddruft. Volksetymologisch en met ft/st-wisseling Mnl. nootdurst < nootdurft, nootdruft ‘nooddruft, dringende behoefte’, Vroegnnl. nooddurst ‘sustentement ou ce qu’il faut pour vivre et non plus’ (Lambrecht), nooddurft, nooddurst ‘necessitas, urgens egestas, requisita naturae, victus, necessaria naturae’ (Kiliaan). Ohd. nôtduruft, Ond. nôdthurft, Mhd. nôtdurft, Mnd. nôtorft, nôtorst, nôttroft, Ofri. nedthreft. Samenst. van nood en Germ. þurftô: Got. þaurfts, Ohd. thurf(t), thruft, dur(u)ft, Os. thurft, On. þurft ‘behoefte’. Dit laatste is een afl. van derven: Os. tharbôn, Ohd. darben, D. darben, Oe. ðerfian ‘missen’, On. þarfa ‘nodig hebben’, Mnl. darf "ik heb nodig’, Ofri. thurf, thorf. Thematische woordenboeken
T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, PurmerendNooddruft is een metathesis van nooddurft (Os. nodthurft). Durven bet. hier (zooals nog in ’t Duitsch) behoeven: „Sie dürfen nur zu sprechen” = U behoeft slechts te spreken. Vgl. ’t Mnl.: „Wi en dorven ons niet ontsien”. ’t Woord nooddruft wil dus letterlijk zeggen: behoefte, door den nood ontstaan; behoefte aan ’t noodzakelijkste. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015nooddruft ‘behoefte’ -> Deens nødtørft ‘zijn behoefte doen, vaak ergens waar geen toilet is’ (uit Nederlands of Nederduits); Noors nødtørft ‘behoefte’ (uit Nederlands of Nederduits); Zweeds nöttorft ‘behoefte’ (uit Nederlands of Nederduits). Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamnooddruft* behoefte 1291-1300 [CG Luiks Diat.] Overige werken
Julius Pokorny (1959), Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch, Bern.terp-, trep- ‘sich sättigen, genießen’, tr̥p-ti-s ‘Bedürfnis, Sättigung’
Ai. tṛ́pyati, tr̥pṇóti, tr̥mpáti, tarpati ‘sättigt sich, wird befriedigt’, Kaus. tarpáyati ‘sättigt, befriedigt’, tr̥ptí-, tŕ̥pti- f. ‘Sättigung, Befriedigung’, av. θrąfδa- ‘befriedigt, ausreichend versehen’ (*tramptha-: ai. tr̥mpáti), θrąfs- n. ‘Zufriedenheit’; npers. tulf ‘Übersättigung’(*tr̥fra-); vielleicht auch ai. -tr̥p- ‘stehlend’, av. tarǝp- ‘stehlen’, mpers. tirft ‘Diebstahl’, sogd. cf- ‘stehlen’ (‘sich des Besitzes erfreuen’?); gr. τέρπω ‘sättige, erfreue’, τέρπομαι ‘freue mich’; τέρψις ‘Befriedigung’; WP. I 736 f., Trautmann 314, Vasmer 3, 125 f., 134, Mayrhofer 1, 523 f. Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |