Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
neuken - (stoten; geslachtsgemeenschap hebben)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamneuken ww. ‘geslachtsgemeenschap hebben’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenneuken* [geslachtsgemeenschap hebben] {1762} het woord betekende eigenlijk ‘stoten’, vgl. nederduits nöken [stoten], oudnoors hnykkja [rukken]; voor de betekenisovergang van ‘stoten’ naar ‘beslapen’ vgl. fieken, klooien → nuk. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenneuken ww. eerst sedert Kiliaen ‘stompen, stoten; zaniken; coire’, zuidnl. ook ‘kijven, knorren, plagen, bedriegen’ nnl. dial. (brab.) ‘stompen, slaan’, nnd. nöken ‘stoten, futuere’, nucken ‘stoten’, on. hnykkja ‘naar zich toe rukken’. — Zie verder: nuk. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagneuken ww., nog niet bij Kil. Dial. = “coïre” en “zaniken”, zuidndl. ook “kijven, knorren, plagen, bedriegen”, zuidndl. en N.-Brab. ook in de oudere bet. “stooten, stompen, slaan”. = ndd. nöken “stooten, futuere”, on. hnykkja “rukken”. Zie bij nuk. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentneuken o.w. = stooten, tergen, knoeien, enz. + Ndd. nöken, Eng. to nock, On. hnykkja = stooten: oorspr. onbek. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Aarts (2017), Etymologisch Dictionairke vaan ’t Mestreechs, Maastrichtneuke (ww.) 1. geslachtsgemeenschap hebben 2. stoten 3zeuren; Nuinederlands neuken <1653>. F. Debrabandere (2010), Brabants etymologisch woordenboek: de herkomst van de woordenschat van Antwerpen, Brussel, Noord-Brabant en Vlaams-Brabant, Zwolleneuken, ww.: foppen, bedriegen. Afgeleide bet. van neuken ‘stompen, stoten’. F. Debrabandere (2007), Zeeuws etymologisch woordenboek: de herkomst van de Zeeuwse woorden, Amsterdamneuken,ww.: hard slaan, stompen. Ook Wvl. neuken, nukken ‘stoten, duwen, tergen, pesten’. De bet. ‘stoten, stompen’ is de oorspronkelijke, de Ndl. ‘coïteren’ is daarvan afgeleid, vgl. D. bumsen. Ndd. nöken ‘stoten’, On. hnykkja ‘rukken’, Ohd. niuwan ‘stoten’. Wellicht met kn/n-variatie (vgl. knok/nok) naast knokken ‘vechten, slaan’, Mhd. knochen ‘stoten, stompen’, On. knoka, Oe. cnuciani, cnocian, E. to knock, Ndd. knoken ‘lawaai maken’. Afl. van knok. G.J. van Wyk (2003), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Stellenboschneuk ww. (plat) F. Debrabandere (2002), West-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de West-Vlaamse woorden, Amsterdamneuken (DB, O, GG: K), nukken (DB), ww.: een stoot geven, stoten, duwen; tergen, pesten (DB), tuimelen, vallen (O), telen, procreëren (GG). De Wvl. bet. ‘stoten’ is de oorspronkelijke, de Ndl. coïteren’ is daarvan afgeleid, vgl. D. bumsen. Ndd. nöken stoten’, On. hnykkja ‘rukken’, Ohd. niuwan ‘stoten’. Wellicht met kn/n-variatie (vgl. knok/nok) naast knokken ‘vechten, slaan’, Mhd. knochen ‘stoten, stompen’, On. knoka, Oe. cnucian, cnocian, E. to knock, Ndd. knoken ‘lawaai maken’. Afl. van knok. Afl. neukinge ‘rammeling’. S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunsneuk: “lastig wees; slaan”, wel plat i. Afr., maar sonder d. seksuele implikasies v. Ndl. neuken (na Kil), “coire”, wat verb. hou m. nuk en Eng. knock – in bet. “coire, futuere” hoofs. NNdl., in SNdl. veral in bet. “lastig wees; slaan”; vgl. Scho TWK/NR 7, 2, p. 14. Thematische woordenboeken
P.G.J. van Sterkenburg (2001), Vloeken. Een cultuurbepaalde reactie op woede, irritatie en frustratie, 2e druk, Den Haagneuken. Begin jaren tachtig kon men, volgens dr. B. van der Have, in het Feyenoordstadion de verwensing god zal me neuken! beluisteren. Hun letterlijke betekenis hadden de woorden van deze woordgroep reeds lang verloren. De verwensing drukt ontzetting, verbazing, ongeloof, verwondering e.d. uit. Steeds vaker horen wij ook ga neuken met jezelf!, een vertaling van het Engelse go (and) fuck yourself! Ook ga je moeder neuken! en laat je neuken in je kont! worden meer mondgemeen. Beide duiden op walging en minachting en hebben als emotionele betekenis ‘rot op, ik kots van je’. → moeder, naaien, pijpen. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015neuken ‘geslachtsgemeenschap hebben’ -> Fries neuke, nukke ‘geslachtsgemeenschap hebben’; Zuid-Afrikaans-Engels neuk ‘afranselen’ <via Afrikaans>. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamneuken* geslachtsgemeenschap hebben 1762 [Claes] Idioomwoordenboeken
F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen2371. Iemand verneuken,d.w.z. iemand beetnemen, bedriegen, verneuriën. Zie o.a. Molema, 447; D.H.L. 14 en vgl. verneukbroer (in Nest, 76); verneukeratief (in D.H.L. 13; Slop, 21). Verneuken is eene samenstelling van ‘neuken’, welk ww. in Zuid-Nederland de beteekenis heeft van stooten, stompen Overige werken
Julius Pokorny (1959), Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch, Bern.neu-2 ‘einen Ruck machen oder Stoß geben’, bes. (europ.) ‘nicken, winken’
Ai. návatē, nāuti ‘wendet sich, bewegt sich’, nāvayati ‘wendet, kehrt’, als d-Präs. wohl nudáti ‘stößt fort, rückt’; gr. νεύω ‘nicke, winke’ (*νεύσω), νεῦμα ‘Wink’, νευστάζω ‘nicke’; lat. nuō, -ere ‘nicken, winken, sich neigen’, nūtō, -āre ‘sich hin und her neigen, schwanken, wanken’, nūtus, -ūs ‘das sich Neigen, Wink, Befehl’, nūmen ‘Wink, Wille, Geheiß, bes. göttliches’ (*neu-men, oder als *neu-smen = gr. νευμα aus *νευσ-μα mit hier allerdings wurzelhaftem σ); air. nóïd ‘macht bekannt’, *ate-no- ‘anvertrauen’, Verbalnomen aithne ‘depositum’ = cymr. adnau ds.; WP. II 323 f., WH. 186, 189 f., Schwyzer Gr. Gr. 1, 7174. Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |