Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
nachtmerrie - (angstdroom)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamnachtmerrie zn. ‘angstdroom’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpennachtmerrie* [angstige droom] {nachtmare, nachtmer(i)e 1484} ook nachtmoeder!; het tweede lid is mare [nachtspook, kwelgeest], oudhoogduits, oudnoors mara, oudengels mare; buiten het germ. oudiers mór-, mor-rígain [nachtmerrie, koningin, demon van het slagveld], oudkerkslavisch mara [gemoedsaandoening], russisch mara [verlokking, visioen]. P.H. Schröder (1980), Van Aalmoes tot Zwijntjesjager, Baarnnachtmerrie Een nachtmerrie is een benauwde droom waaruit men met een schok wakker wordt. Het tweede deel van de samenstelling heeft niets met een vrouwelijk paard te maken. Dat blijkt wel uit de oude vorm nachtmare. Het woord mare was in het Middelnederlands heel gewoon voor: boze geest, kwelduivel. In andere delen des lands zei men niet: mare, maar: mere of meer. En het is dit laatste woord dat de verwarring heeft veroorzaakt. Er bestond namelijk ook een woord: meer naast: merrie. Naarmate het woord mare in onbruik geraakte, kon het gemakkelijker vervangen worden door het bekende woord merrie, al ontstond daardoor een woord dat iedere zin mist. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenmaar 1, mare (verouderd) znw. v., ‘nachtelijke kwelgeest’. Zie: nachtmerrie. nachtmerrie znw. v., mnl. nachtmerrië, nachtmērië, nachtmēre v. mogelijk met bijgedachte aan merrie uit een oudere vorm nachtmāre, vgl. Teuth. nachtsmare. — Het 2de lid is mnl. māre ‘nachtspook, nachtelijke kwelgeest’, mnd. māre, mar, ohd. mara (nhd. mahr), oe. mare v. (ne. nightmare), on. mara v. — osl. mora ‘heks’, oiers morrīgain ‘lamia’ eig. ‘elvenkoningin’ (onder invloed van mōr ‘groot’). — Men verbindt het woord gewoonlijk met de idg. wt. *mer- ‘stukwrijven; pakken, roven’, waarvoor zie: murw. Indien Güntert, Kalypso 1919, 69 eerder aan verband met de groep van moord denkt, dan is dit formeel wel te verdedigen, daar de wt. *mer ‘sterven’ wel identiek zal zijn aan *mer ‘stukwrijven’; maar het is minder waarschijnlijk, dat de maar tot de ‘doodsdemonen’ zou moeten worden gerekend; eerder is het een kwel- of drukgeest, evenals de incubus. — Uit het germ, is nog fra. cauchemar ontleend, waarin het 1ste lid afkomstig is van lat. calcare ‘trappen, drukken’ (Valkhoff 87). N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagnachtmerrie znw., mnl. nachtmerrië, nachtmērië, nachtmēre v.; een oudere vorm is nachtmāre, Teuth. nachtsmare. ’t Tweede lid, mnl. māre “nachtspook, nachtelijke kwelgeest, nachtmerrie” (nog zuidndl.; nachtmaar ook N.-Brab.), is onder invloed van merrie vervormd. Dit māre = ohd. mara v. (nhd. mahr m.; mhd. ook naht-mare m. v.), mnd. mār(e) (m. v.? Ook nacht-mār), ags. mare v. (eng. night-mare), on. mara v. met gelijke bet. Aangezien de grondbet. van dit znw. zeer onzeker is, is geen van de voorgeslagen combinaties meer dan een vermoeden: men kan meren en lat. mora “oponthoud” vergelijken, ook de basis van murw (de oorspr. bet. was dan “drukker, stamper”), ook de basis (s)mer-, waarvan o.a. mijmeren komt en waarbij ook nog russ. mará “verzoeking, het zich inbeelden, visioen”, dial. ook “een soort kobold” gebracht is. Serv. mòra “nachtmerrie”, een algemeen slav. woord, is eer een ontl. uit ’t Germ., dan een oeridg. woord = ohd. mara enz. Zeer onzeker is ook de combinatie met ier. morrîgain “lamia, monstrum in feminae figura”. Met ’t oog op ohd. dala-masca enz. (zie masker) zouden wij ook aan germ. maz- kunnen denken. Dan zou slav. mora niet uit het Got. kunnen komen. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagnachtmerrie. Güntert Kalypso 69 vlgg. vat de maren op als doodsdaemonen en brengt het germ. woord bij de onder moord besproken basis (die trouwens met die van murw identisch kan zijn). Niet te bewijzen noch te weerleggen. Wat ook het juiste uitgangspunt moge zijn, aan de verwantschap van ier. morrîgain (secundair môrrîgain naar môr ‘groot’) letterlijk ‘koningin van de boze daemonen’ behoeft niet te worden getwijfeld. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentnachtmerrie v., Mnl. id. en nachtmare, gelijk Eng. nightmare, door volksetymol. in verband gebracht met merrie; is echter samengesteld met *maar, Mnl. mare = nachtspook + Ohd. mara (Mhd. mar, Nhd. mahr), Ags. mare, On. mara (Zw. id.. De. mare) + Osl. mora = heks, Ru. mora =- spook, Osl. en Po. mara = visioen, Oier. mar- = heks. Ging over in ’t Rom. Fr. cauchemar (hier is het eerste lid van Lat. calcare = onder de voeten treden, drukken). Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Debrabandere (2011), Limburgs etymologisch woordenboek: de herkomst van de woorden uit beide Limburgen, Zwollemaar, zn.: nachtmerrie. Ook Br. en Vl. maar, mare ‘nachtmerrie’, ook nachtmaar. Vooral in de uitdr. van de maar bereden zijn ‘een nachtmerrie hebben’. Mnl. mare, nachtmare ‘nachtspook, kwelgeest, nachtgeest’, Vnnl. mare die den mensche snachts rijd ‘cocquemarde ou chauchemare’ (Lambrecht), maere, nachtmerie (Kiliaan). Ohd. mara, On., Oe. mara, Mhd. mar(e), D. Mahr, E. (night)mare. Vgl. Oudslavisch mora ‘heks’, Oudiers morrigain ‘elvenkoningin’. Het woord wordt verbonden met Idg. *mer- ‘pakken, roven’. Het Ndl. woord nachtmerrie, alsook Zeeuws merrie, in het Mnl. nog nachtmare, nachtmere, door associatie met merrie. Maar schuilt ook in Fr. cauchemar. maartrieë, zn.: nachtmerrie. Samenst. of afl. bij maar (zie i.v.). Het tweede lid is wellicht rieën ‘rijden’, vanwege het rijden van de maar. Maar maartrieë met t is blijkbaar geassocieerd met en gecontamineerd door martelie ‘marteling, foltering’ < Ofr. martirie. F. Debrabandere (2010), Brabants etymologisch woordenboek: de herkomst van de woordenschat van Antwerpen, Brussel, Noord-Brabant en Vlaams-Brabant, Zwollemaar, zn.: nachtmerrie. Ook nachtmaar. Vooral in de uitdr. van de maar bereden zijn ‘een nachtmerrie hebben’. Ook Vl. Mnl. mare, nachtmare ‘nachtspook, kwelgeest, nachtgeest’, Vnnl. mare die den mensche snachts rijd ‘cocquemarde ou chauchemare’ (Lambrecht), maere, nachtmerie (Kiliaan). Ohd. mara, On., Oe. mara, Mhd. mar(e), D. Mahr, E. (night)mare. Vgl. Oudslavisch mora ‘heks’, Oudiers morrigain ‘elvenkoningin’. Het woord wordt verbonden met Idg. *mer- ‘pakken, roven’. Het Ndl. woord nachtmerrie, alsook Zeeuws merrie, in het Mnl. nog nachtmare, nachtmere, door associatie met merrie. Maar schuilt ook in Fr. cauchemar. G.J. van Wyk (2007), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Supplement, Stellenbosch2mare s.nw. F. Debrabandere (2007), Zeeuws etymologisch woordenboek: de herkomst van de Zeeuwse woorden, Amsterdammare 1, merrie zn. v.: nachtmerrie. Vooral in de uitdr. van de mare bereen worren ‘een nachtmerrie hebben’. Ook Vl. Mnl. mare ‘nachtspook, kwelgeest, nachtgeest’, Vnnl. mare die den mensche snachts rijd ‘cocquemarde ou chauchemare’ (Lambrecht), maere, nachtmerie (Kiliaan). Ohd. mara, On., Oe. mara, Mhd. mar(e), D. Mahr, E. (night)mare. Vgl. Oudslavisch mora ‘heks’, Oudiers morrigain ‘elvenkoningin’. Het woord wordt verbonden met Idg. *mer- ‘pakken, roven’. Het Ndl. woord nachtmerrie, alsook Zeeuws merrie, in het Mnl. nog nachtmare, nachtmere, door associatie met merrie. Maar schuilt ook in Fr. cauchemar. F. Debrabandere (2005), Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de Oost- en Zeeuws-Vlaamse woorden, Amsterdammare 1 (B, E, G, L, ZO, ZV), maar (W), zn. v.: nachtmerrie. Vooral in de uitdr. van de mare bereen zijn 'een nachtmerrie hebben'. Mnl. mare 'nachtspook, kwelgeest, nachtgeest', Vnnl. mare die den mensche snachts rijd 'cocquemarde ou chauchemare' (Lambrecht), maere, nachtmerie (Kiliaan). Ohd. mara, On., Oe. mara, Mhd. mar(e), D. Mahr, E. (night)mare. Vgl. Oudslavisch mora 'heks', Oudiers morrigain 'elvenkoningin'. Het woord wordt verbonden met Idg. *mer- 'pakken, roven'. Het Ndl. woord nachtmerrie, in het Mnl. nog nachtmare, nachtmere, door associatie met merrie. Maar schuilt ook in Fr. cauchemar. G.J. van Wyk (2003), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Stellenboschnagmerrie s.nw. F. Debrabandere (2002), West-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de West-Vlaamse woorden, Amsterdammare, zn. v.: nachtelijke kwelgeest, nachtmerrie. Vooral in de uitdr. van de mare bereen zijn ‘een nachtmerrie hebben’. Mnl. mare ‘nachtspook, kwelgeest, nachtgeest’, Vroegnnl. mare die den mensche snachts rijd ‘cocquemarde ou chauchemare’ (Lambrecht), maere, nachtmerie ‘incubus, ephialtes, spectrum incubum, suppressio nocturna, morbi nocturni genus’ (Kiliaan). Ohd. mara, On. mara, Oe. mara, Mhd. mar(e), D. Mahr, E. (night)mare. Vgl. Oudslavisch mora ‘heks’, Oudiers morrigain ‘elvenkoningin’. Het woord wordt verbonden met Idg. *mer- ‘pakken, roven’? Het Ndl. woord nachtmerrie, in het Mnl. nog nachtmare, nachtmere, door associatie met merrie. Maar schuilt ook in Fr. cauchemar. Thematische woordenboeken
T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, PurmerendNachtmerrie is een volksetymologie voor: nachtmare, waarin ’t Mnl. mare bet. kwelgeest. Dit mare werd niet meer begrepen en in merrie veranderd. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015nachtmerrie ‘angstige droom’ -> Papiaments nagmèri, nakmèri ‘angstige droom’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamnachtmerrie* angstige droom 1484 [MNW] Idioomwoordenboeken
F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen1598. Nachtmerrie.Hieronder verstaat men een gevoel van drukking, dat een slapende benauwt en angstig doet droomen, en dat ontstaat door eene storing in de spijsverteringsorganen Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |