![]() Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
mutsaard - (takkenbos)Etymologische (standaard)werken
P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenmutsaard, mutserd [takkenbos] {in de persoonsnaam Woutre Mutsart 1299, mutsaert, mutser(t) [stapel takkenbossen, later brandstapel] 1450} mogelijk van mote [heuveltje] < frans motte, van voor-lat. herkomst, mogelijk echter van moetsen, mutsen [verminken, afsnijden] {1562}. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenmutsaard, mutserd znw. m., laat-mnl. mutsaert, mutsert, mutser m. ‘takkenbos, stapel takkenbossen’. — Het woord ziet er uit als met het vreemde suffix aard afgeleid van het ww. Kiliaen moetsen, mutsen ‘verminken, afsnijden’, vgl. moetse ‘verminkt; met afgesneden staart, oren of manen’, dat zelf wel uit het Romaans zal zijn gekomen, vgl. ital. mozzo, nfra. mousse ‘afgestompt’ < lat. *mutius. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagmutsaard, mutserd znw., later-mnl. mutsaert, -ert (d), mutser m. “takkenbos, stapel takkenbossen”. Wordt afgeleid van Kil. moetsen, mutsen “verminken, afsnijden”, moetse “verminkt, met afgesneden staart, ooren of manen”, dat wsch. uit het Rom. komt (it. mozzo, spa. mocho, fr. mousse “stomp”; lat. *mutius?). J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentmutsaard m., bij Kil. mutsaard, moetsaard, die het w. aanziet als afgel. van moetsen = afknotten. — Dat riekt naar den mutsaard = naar ketterij, nl. naar den brandstapel: z. ook mostaard. Thematische woordenboeken
T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, PurmerendMutsaard (takkenbos), waarschijnlijk van een Mnl. w.w. motsen, moetsen, mutsen, dat knotten bet.; bijv. motsoor = paard met afgesneden ooren. Een mots was een korte kiel. Mutsaard is dus een bos afgeknotte takken. Het werd ook gebruikt voor: brandstapel (van takkenbossen gemaakt) en de uitdr.: „dat riekt naar den mutsaard” bet.: dat lijkt op ketterij. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015mutsaard ‘takkenbos’ -> Frans dialect moussars (mv.); moussåde ‘takjes van de berk; takkenbos bij bakkers’. Idioomwoordenboeken
F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen1586. Het riekt naar den mutsaard.Deze uitdrukking is afkomstig uit den tijd, toen een woord in strijd met de leer der Katholieke Kerk in Nederland genoegzaam was om iemand ten vure te doemen (mutsaard = brandstapel van takkenbossen). Ze komt dan ook in de geschriften der 16de eeuw het eerst voor; o.a. bij Marnix, Byenc. 106: Waer uyt sommighe vermoedt hebben, dat het Vagevyer moest uitgepist wesen van Martin Luther: Maer die propositie is zeer schandeleus, quetsende de goede Catholijcke ooren, ende rieckende na de mutsaerden. Uyt wekker oorsake de Bisschop Lindanus.... meynde op eenmael eenen schilder in den Haghe te doen verbranden, om dat hy het oordeel des jonxten dagh hebbende geschildert, eenen monick gemaeckt hadde, pissende in het Vagevyer Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |