![]() Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
moesje - (pronkpleistertje, anders gekleurd stipje)Etymologische (standaard)werken
P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenmoesje [pronkpleistertje, anders gekleurd stipje] {1657} < frans mouche [vlieg, vlekje, schoonheidspleistertje] < latijn musca [vlieg] → mouche. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenmoesje znw. o. sedert de 17de eeuw < fra. mouche < lat. musca ‘vlieg’, dan ook ‘zwarte stukjes stof’, die op de huid geplakt werden om puistjes en dgl. te bedekken. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagmoesje znw. o. In de 17. eeuw ontleend uit fr. mouche, oorspr. “vlieg” (< lat. musca), dan ook “moesje”. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentmoesje o., uit Fr. mouche, van Lat. muscam (-a) = vlieg: z. meuzie. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
G.J. van Wyk (2003), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Stellenboschmoesie s.nw. J. van Donselaar (1989), Woordenboek van het Surinaams-Nederlands, Muiderbergmoesje (het, -s), (gemeenz.) oude(re) vrouw (ook als titel en aanspreekvorm). Hoe durfde hij haar een moesje te noemen! (Vianen 1972: 28). O moesje, bent U ook hier? - Brengen jullie die oude vrouw weg, hoor, ik wil niet dat ze deze dingen hoort, hoor (Ferrier 1969: 75). Moesje Domijn had geen aanmoediging nodig om over vroeger te vertellen (Doelwijt 1969: 52). - Etym.: AN m. is een koosnaam voor ’moeder’. - Zie ook: moesjoe*. Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |