Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
moeien - (lastigvallen, betrekken bij)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdammoeien ww. ‘lastigvallen, betrekken bij’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenmoeien* [moeite veroorzaken] {mo(e)yen [lastig vallen, kwellen] 1220-1240} middelnederduits moien, oudhoogduits muoen, oudfries moia, gotisch afmauiþs [vermoeid]; buiten het germ. grieks mōlos [moeite], russisch majat' [vermoeien] → moelje. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenmoeien ww. mnl. moeyen, mōyen ‘moeite veroorzaken, lastig vallen, vermoeien’, mnd. mōien, ohd. muoen ‘lastig vallen, kwellen, boosmaken’ (nhd. mühen), vgl. got. afmauiþs ‘vermoeid’. — russ. máju, majati ‘vermoeien, kwellen’, lat. mōlēs v. ‘last, massa’, mōlior ‘met moeite in beweging brengen’, gr. mō̃los ‘inspanning, moeite’, lit. prisimuoléti ‘zich inspannen’ (IEW 746). — Zie ook: moede, moeilijk, moeite en moeizaam. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagmoeien ww., mnl. moeyen, moyen “moeite veroorzaken, lastig vallen, vermoeien”. = ohd. muoen “lastig vallen, kwellen, boos maken” (nhd. mühen), mnd. môien “id.”, got. *môjan, blijkens af-maúiþs “vermoeid”. Identisch met russ. májat' “vermoeien, lastig vallen”. Van een idg. basis mō̆-, waarvan ook moede, gr. mōlos “inspanning, strijd”, wsch. ook lat. môlês “last, massa”, mŏlestus “lastig”, lett. malîtës “sich dringend bemühen”. Wellicht is mô- een ablauttrap van emô-, omô-, dan zijn on. ama “lastig vallen, smadelijk behandelen”, oi. ámîti “hij dringt aan op, verzekert dringend” verwant. Hierbij ook gr. ómnūmi “ik zweer”? C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagmoeien. Adde: Ofri. môia ‘lastig vallen’ (ontleend?). J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentmoeien ono.w., Mnl. moeien + Ohd. muojan (Mhd. müejen, Hhd. mühen), Go. afmauiþs (= vermoeid) + Gr. mõlos= inspanning. Lat. moles = last, massa, molestus = lastig, Ru. majat′ = vermoeien: Idg. wrt. mō. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Debrabandere (2010), Brabants etymologisch woordenboek: de herkomst van de woordenschat van Antwerpen, Brussel, Noord-Brabant en Vlaams-Brabant, Zwollemoeien, ww.: beledigen. Mnl. moeyen, moyen ‘het iemand lastig maken, kwellen, pijn doen, tergen, verdrieten’. Ohd. muojan, Mnd. möien, Mhd. müejen, müen ‘verdrieten’, D. sich mühen ‘zich moeite geven’, Ofri. môia ‘lastigvallen’, Fri. muoie ‘spijten’, Got. *-môjan. Germ. *môjan ‘hinderen, kwellen’, in moe, moeite. Overige werken
Julius Pokorny (1959), Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch, Bern.mō-, mo-lo- ‘sich mühen’
Gr. μῶλος ‘Anstrengung, Mühe’, μωλέω, kret. μωλίω ‘prozessiere’, μῶλυς ‘ermattet’, vielleicht μόλις ‘kaum’ (ο für ω nach μόγις); ἄ-μοτος ‘unermüdlich’; lat. mōlēs f. ‘Last, Masse’, Denom. mōlior, -īrī ‘mit Anstrengung wegschaffen’, mŏlestus ‘verdrießlich, lästig, beschwerlich’ (Analogie zu modestus); got. af-mauiþs ‘ermüdet’, ahd. muoan, mhd. müen, müejen ‘beunruhigen, beschweren’, ndl. moeijen ‘belästigen, bemühen’; ahd. muodi, as. mōði ‘müde’, ags. mēðe ‘müde, betrübt’, aisl. mōðr ‘müde’; lit. pri-si-muolėti ‘sich abmühen’; russ. máj-u, -atь ‘ermüden, plagen’, majá, majetá ‘Plage, harte Anstrengung’, usw. WP. II 301 f., WH. II 101 f., Trautmann 188;wohl zu mē-5. Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |