Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
metten - (eerste breviergebed van de dag)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, 4 delen, Amsterdammetten zn. ‘eerste breviergebed van de dag’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenmetten [eerste deel van dagelijks breviergebed] {metten(e), mattin(e) 1236} < middeleeuws latijn mattinae < latijn ad matutinam horam [voor het vroege uur], middeleeuws latijn matutinus [behorend bij de ochtenddienst], matutinae [vroeglof], latijn matutinus [morgen-], Matuta [de godin van de dageraad], verwant met maturus [rijp, op de juiste tijd geschiedend, vroeg] (vgl. matinee). De uitdrukking korte metten maken [weinig omslag met iets maken] is ontleend aan de monniken, die hun metten - meestal om drie uur 's nachts - afraffelen. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenmetten znw. mv. ‘eerste gedeelte van het dagelijks breviergebed’, mnl. mettene, mattene, mettine, evenals mnd. mettene, metten, laat-ohd. mattīna, mettīna (nhd. mette) < mlat. mattīna > (hora) matutīna. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagmetten znw., mnl. mettene, mattene, - ĭne v., gew. in ’t mv. Evenals laat-ohd. mattîna, mettîna (nhd. mette), mnd. metien(é) v. “metten” uit mlat. mattîna < mâtutîna (hôra) “id.”. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentmetten v.meerv., Mnl. id., gelijk in andere Eur. talen, uit Mlat. mattina = morgenofficie, van Lat. matutina, zelfst. gebr. vr. bijv.nw. matutinus = vroeg, afgel. van Matuta = godes van den dageraad (z. noen). Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
A.A. Weijnen (2003), Etymologisch dialectwoordenboek, Den Haagmentje (te -) van morgen (Meierij). ‹ te mettentijd (of: te mergentijd ?). Het woord metten ‘eerste gedeelte van het dagelijks breviergebed’ « mlat. mattīna ‹ lat. (hora) matutina ‘morgenuur’; mergen = mergen ↑. S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunsmette: (in uitdr.) kort – maak met, volkset. kort wette; Ndl. (korte) metten (Mnl. mettene/mattene/mettine), Hd. mette, Eng. mat(t)in(s), Fr. matines, uit Kerklat. matutinae, “môregebedjies” (wsk. verb. m. Matuta, “godin v. d. môrestond”). Thematische woordenboeken
C.H.Ph. Meijer (1919), Woorden en uitdrukkingen verklaard door Dr. C. H. Ph. Meijer, AmsterdamMetten, mnl. mettene, mattene, mattine, mettine, mv. mettenen, ook metten, uit lat. mattinae uit matutinae, met weglating van preces = morgengebed, het eerste van de zeven kerkelijke getijden. “Korte metten maken” (= spoedig gedaan maken) zegt men in België, waarvoor men in N.-Ned. meer “korte wetten maken” gebruikt. Beide kunnen naast elkander bestaan hebben, hoewel het mogelijk is, dat wetten later als schijnbare herstelling van een fout in de plaats van het niet begrepen metten is gekomen. “Iemand de metten (ook wel: wetten) lezen” = kapittelen (zie dat woord). Over deze kwestie zie men Stoett i.v. T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, PurmerendMetten (morgengodsdienstoefeningen) van ’t Lat. matutina, van matutinus = vroeg, afgel. van Matuta = godin van den dageraad. Vgl. ’t Fr. matin = ochtend. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdammetten eerste deel van dagelijks breviergebed 1236 [CG I1, 25] <ME Latijn Idioomwoordenboeken
F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen1510. Iemand de metten lezen,d.w.z. iemand de les lezen, hem kapittelen; eig. iemand den tekst van de metten voorlezen; dat zijn de gebeden, die soms te middernacht, doch in den regel te drie uren in den nacht moesten worden gelezen of gezongen, en waartoe de kloosterlingen door klokgelui werden opgewekt; mnl. mettene, lat. hora matutina 1511. Korte metten maken.‘Dit drukt uit, iets haastig en loopswijze afdoen, gelijk de Moniken, die hunne metten (lectiones matutinae) uitrabbelen, om ras gedaan te hebben’ (Tuinman I, 26); hetzelfde als korte wetten maken (zie ald.), in den zin van weinig omslag met iets maken, haastig te werk gaan, zich niet lang bedenken. Zie verder Schuermans, 375: met iemand korte metten maken, bet. iemand gezwind weghelpen (Limb. en elders); Waasch Idiot. 434 b. Bij De Bo, 1068 en in het Antw. Idiot. 699 in denzelfden zin: kort spel maken met iet; in het stfri. ergens niet feul spul met make. Zie het Nieuw Nederl. Taalmagazijn I, 221-223; Villiers, 80; vgl. Mnl. Wdb. IV, 1526; Rutten, 144: Het zullen wederom lange metten zijn, het zal lang duren (evenzoo bij Claes, 147); fri. koarte metten meitsje. Zie no. 1510. Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |