Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
manna - (hemelbrood; onverwachte, weldadige gave)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdammanna zn. ‘hemelbrood; onverwachte, weldadige gave’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenmanna [hemels voedsel] {1285} < aramees mannā < hebreeuws mān, vgl. arabisch mann [geschenk, honingdauw, manna], bij het ww. manna [welwillend zijn, gunsten verlenen]. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentmanna o., uit bijbelgr. mánna, van Aram. manna, Hebr. mān, dat wellicht = gave. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
G.J. van Wyk (2007), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Supplement, Stellenboschmanna s.nw. N. van der Sijs (bezorger) (2003), Uit Oost en West. Verklaring van 1000 woorden uit Nederlands-Indië van P.J. Veth (1889), met aanvullingen van H. Kern en F.P.H. Prick van Wely (1910), Amsterdam. Gebaseerd op: Uit Oost en West. Verklaring van eenige uitheemsche woorden van P.J. Veth uit 1889, recensie van het werk van Veth door H. Kern in De Indische Gids van 1889, en ‘Etymologisch aanhangsel’ (p. 297-350) uit het Viertalig aanvullend Hulpwoordenboek voor Groot-Nederland van Prick van Wely uit 1910manna [hemels voedsel]. Het is enigszins bevreemdend dat prof. Dozy aan dit woord geen plaats heeft gegeven in zijn Oosterlingen, daar het stellig van Semitische afkomst is en een bekend handelsartikel aanduidt. Het echte manna is een in kleine, gele, doorzichtige korrels voorkomende substantie, verhard uit het taaie en zoete sap dat uit een zekere in Arabië veel voorkomende struik, de Tamarix mannifera, vloeit ten gevolge van talloze voor het blote oog onzichtbare wondjes, door de steek van een insect, Coccus manniparus, teweeggebracht. Deze stof is, daargelaten het wonderbare gelegen in de verbazende overvloed waarin ze zich voordeed tijdens de omzwervingen van de Israëlieten in de woestijn van Arabia Petraea en in de omstandigheden waaronder ze zich vertoonde, hoogstwaarschijnlijk niet verschillend van dat hemels brood dat in Exodus 16 onder de naam van man wordt vermeld. Manna is daarvan de gewone vorm, gebezigd in het Aramees dialect dat ten tijde van de opkomst van het christendom in Palestina werd gesproken en daarom ook, bij aanvoering van woorden in de landstaal, in het Nieuwe Testament wordt gebruikt (Johannes 6: 31, 49, 58; Hebreeën 9: 4; Openbaring 2: 17). Het woord man betekent in het Arabisch een ‘geschenk’, een ‘gave’, en wanneer de Arabische schrijvers het bovenbeschreven manna mannoe’s samáï, dat is ‘gave des hemels’, noemen, dan schijnen ook zij aan een wonderbare oorsprong te denken, hetzij alleen omdat de herkomst van deze stof ook voor hen in het duister school, hetzij omdat de kennis van de wonderbare spijziging van de Israëlieten in de woestijn ook tot hen was doorgedrongen. Voor dit laatste pleit de overeenkomst met de uitdrukkingen hemels brood en hemels koren, die in psalm 105: 40 en 78: 24 worden aangetroffen. Bij de nauwe verwantschap tussen de Hebreeuwse en Arabische talen is er volstrekt geen reden om bezwaar te maken, ook in het Hebreeuws de betekenis van ‘gave’ aan het woord manna toe te kennen. En wanneer wij dan in Exodus 16: 15 lezen dat de Israëlieten, het manna ziende en niet wetende wat het was, tot elkaar zeiden: man hoe, dan is er geen reden om dit anders dan met ‘dit is een gave’ te verklaren. Vers 31 wil dan ook zeker slechts te kennen geven, dat man, dat is gave, sindsdien de naam bleef van dit van de hemel neergedaald geschenk. Er bestaat wel een andere verklaring van die uitdrukking man hoe, aan de Griekse Septuagint ontleend, volgens welke die woorden op vragende toon moeten worden uitgesproken en vertaald worden: ‘wat is dat?’ zodat, ten gevolge van die vraag, ‘wat’ de naam van de onbekende stof zou zijn gebleven. Maar man als vragend voornaamwoord komt wel voor in de latere Aramaïserende taal van Palestina, maar is in het echte Hebreeuws onbekend.39 De naam manna is later ook aan andere soortgelijke in de handel voorkomende stoffen gegeven, zoals aan het manna van Fraxinus ornus, waarvan de uitvloeiing mede door de steek van een insect, Cicada orni, wordt bevorderd, of dat van Hedysarum Alhagi, een struik op wier takken en bladeren zich korrels als gekristalliseerde suiker vormen, die men tegen het najaar op ieder uur van de dag kan inzamelen. Van deze gewassen komt het eerstgenoemde vooral in Italië, het andere, behalve in Perzië, ook in Arabië voor. [V] Thematische woordenboeken
K. van Dalen-Oskam & M. Mooijaart (2005), Nieuw bijbels lexicon: woorden en uitdrukkingen uit de bijbel in het Nederlands van nu, uitgebreid met De Nieuwe Bijbelvertaling, AmsterdamManna, voedsel dat uit de lucht naar beneden komt vallen; algemener: dat wat naar beneden komt vallen; (fig.) iets dat onverwacht gebeurt of in overvloed komt en in de regel zeer welkom is; geluk; geld. Toen de Israëlieten door de woestijn trokken en gebrek aan voedsel hadden, liet God iedere ochtend voedsel neerdalen uit de lucht. 'Toen de dauw opgetrokken was, bleek de woestijn bedekt met een fijn, schilferachtig laagje, alsof er rijp op de aarde lag' (Exodus 16:14, NBV). Dit wordt in latere bijbelboeken manna genoemd, bijvoorbeeld in Jozua 5:12, 'Er kwam die dag geen manna meer; de Israëlieten kregen vanaf toen nooit meer manna. Ze aten dat jaar van de opbrengst van de akkers van Kanaän' (NBV). In Openbaring 2:17 is sprake van een overdrachtelijke betekenis; hier wordt gerefereerd aan geestelijk voedsel: 'Wie oren heeft, moet horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt. Wie overwint zal ik van het verborgen manna geven' (NBV). Manna wordt ook wel brood uit de hemel genoemd. In het hedendaagse Nederlands wordt het woord gebruikt voor (eetbare) zaken die naarbeneden komen vallen, of voor iets dat onverwacht gebeurt maar zeer welkom is, en daarom ook: geld, geluk. Rijmbijbel (1271), v. 4327-31. Ghene dau lach vpt felt. Al omme ende omme hare ghetelt. Dat was cleen corea[n]de[r] ende wit. Ghelijc rime ombesmit. Manna hiet tfolc van ysrahel. (Die dauw lag overal rondom hun tenten op de grond. Het was fijne coriander en wit als verse rijp. Manna noemde het volk van Israël het.) N. van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboekmanna (Latijn manna)
Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015manna ‘hemels voedsel’ -> Papiaments † manna ‘hemels voedsel’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdammanna hemels voedsel 1285 [CG Rijmb.] <Latijn Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |