Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
luster - (kroonkandelaar, luchter)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, 4 delen, Amsterdamluster zn. (BN) ‘kroonkandelaar, luchter’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenluster [kroonluchter] {1774} < frans lustre [in de 15e eeuw straling] < italiaans lustro, van lustrare < latijn lustrare [verlichten], van lux (2e nv. lucis) [licht] → luchter. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagluister znw. Kil. luyster (met vocaalrekking vóór st en daarna diphthongeering; vgl. bij juist, beest) naast luster “splendor, fulgor enz.”, l6. eeuw luyster “glans (van goed)”. Uit fr. lustre (nomen bij lat. lûstrâre “verlichten”). Denzelfden oorsprong heeft later-nnl. lu(u)ster “luchter”. Thematische woordenboeken
Nicoline van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboekluster (Frans lustre)
Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |