![]() Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
lummel - (lomperik, sukkel)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, 4 delen, Amsterdamlummel zn. ‘lomperik, sukkel’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenlummel [onhandige vent] {1700} < hoogduits Lümmel [lul, bengel, vlegel], behoort bij lam2 [slap hangend]. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenlummel znw. m., in de 18de eeuw < nhd. lümmel, vgl. nnd. lummel, lümmel ‘lummel, luiaard’, dat verder afgeleid zal zijn van nnd. lumm ‘lui, slap’, dat men zal mogen verbinden met loom, maar dan niet als een ablautsvorm maar als een jongere affectieve klinkervariant. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haaglummel znw., nog niet bij Kil. = nhd. lümmel m., nd. lummel, lümmel “lummel, luiaard, dikke, trage, onbeholpen jongen”. Een jong, wsch. onder verschillende invloeden — deels als jongere ablautvorm bij lam II, deels bij loom, misschien ook onder invloed van lumme — opgekomen woord. Wellicht is eerst dial. ndd. lumm “mat, slap, los” als jongere, onomatopoëtische ablautsvorm ontstaan en lummel eerst hiervan gevormd. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haaglummel, sluit het gemakkelijkst aan bij ndd. lumm ‘mat, slap’, dat wellicht evenals zaans lom ‘loom, stram’ en ouder-nnl. lomme(n) ‘sukkel, sul’ met loom (zie dat woord Suppl.) in — eventueel jongere — ablaut staat. Vgl. verder nog keuls läumele, läumere ‘langzaam rollen’ (Holthausen GRM. 8, 249), noorw. dial. luma ‘staan te hangen’, lume ‘lummelig, log persoon’ (Falk Ark. 41, 128), die bij dezelfde woordgroep zouden kunnen behoren, maar ook zeer wel jonge formaties kunnen zijn. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentlummel m., + Ndd. en Hgd. lümmel; dial. Hgd. lumm., ablaut bij lam. Thematische woordenboeken
M. De Coster (2007), Groot scheldwoordenboek: van apenkont tot zweefteef, Antwerpenlummel: onhandig persoon; lomperd. Lange lummel is een scheldwoord voor een lang iemand. Sedert ca. 1700. Volgens Van Dale ontleend aan het Hoogduits Lümmel (lul, bengel, vlegel), dat behoort bij lam (slap hangend). Want de hr. De Rochemont is, als letterkundig schrijver, een piteus armzalig lummeltje. (Lodewijk van Deyssel, De scheldkritieken, 1979, geschreven juli 1890) Nicoline van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboeklummel (Duits Lümmel)
T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, PurmerendLummel, verwant met lomp; lomperd. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamlummel onhandige vent 1700 [Toll.] <Duits Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |