![]() Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
loch - (gat, knikkerkuiltje)Etymologische (standaard)werken
P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenloch [gat, knikkerkuiltje] {1882} < hoogduits Loch [gat, hol], oudhoogduits loh [kerker, hol], gotisch usluk [opening], verwant met luiken1. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentloch o., uit Hgd. id. = beluik, holte, opening, een afleid. van denz. stam als meerv. imp. van luiken. Van hier Fr. loc, loquet. lok 3 o. (zeewoord), echt Ndl. vorm van loch. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Aarts (2017), Etymologisch Dictionairke vaan ’t Mestreechs, Maastrichtlook (zn.) gat; < Duits Loch. Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |