Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
kus - (uiting van genegenheid, zoen)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamkus zn. ‘uiting van genegenheid, zoen’ J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenkus znw. m., nnl. dial. ook kos (zeeuws), mnl. eus, eusse, os. kus, ohd. kus, kuss (nhd. kusz), ofri. kos, oe. coss, on. koss. De vorm kus voor kos kan men verklaren door invloed van het ww. kussen (vgl. ne. kiss, nzw. kyss, nde. kys), kan echter ook een affectieve variant zijn. Het woord is in de volkstaal alleen bekend bezuiden de Moerdijk, Oost-Zuid-Holl, Utrecht, Gelderland en Overijsel; elders gebruikt men woorden als zoen, smak, smok, doetje. — De verklaring is moeilijk. — Zupitza, Gutt 1896, 81 vergeleek oiers bus ‘mond’, lat. basium ‘kus’ en construeerde een idg. wt. *gu̯as: gus — 2. Kluge PBB 41, 1916, 180 vlgg. gaat uit van een grondvorm *kussu ‘groet’, dat hij met got. qiþan spreken, zeggen’ verbindt (vgl. het causatief os. queddian, ohd. quettan, oe. cweddian, on. kveðja ‘groeten’). Maar moet men bij de kus van een begroetingsformaliteit uitgaan? — Nog minder aannemelijk is de mening van Heinertz Etym. Stud. 78 vlgg. die met kut wil verbinden en daaruit afleidt dat kussen oorspr. ‘coire’ zou hebben betekend. — Naar alle waarschijnlijkheid is het een klankwoord. Van Haeringen Suppl. 93 wijst op de gutturaal aan het begin tegenover de meer begrijpelijke labiaal in nhd. dial. busserl, ne. buss, nzw. puss, zuidnl. poen en oudnnl. vla. poezen; maar men kan wijzen op gr. kuneĩn, oi. cumbati ‘kussen’ en zelfs menen, dat een klankwoord *ku(s) door zijn affectief karakter in het germ. onverschoven bleef (Kluge-Mitzka 414). — Vgl. echter ook heth. kuwas(s) ‘omhelzen’. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagkus znw., dial. kos (Zeeuwsch), mnl. cus (ss) m. o. = ohd. chus m. (nhd. kuss; mhd. ook kos o.), os. kus, ofri. kos, ags. coss, on. koss m. “kus”. In de ndl. volkstaal ten Zuiden van den Moerdijk, in Oost-Zuid-Holl., Utrecht, Gelderland, Overijsel; elders zoen, smok, smak, doetje. Misschien met ier. bus “lip” verwant: zie echter poezel. De combinatie met lat. bâsium “kus”, dat dan een umbrosamnitische vorm zou moeten zijn (*gwâd-s-), is onzeker. Got. kukjan “kussen” (zie bij kaak I) is bezwaarlijk verwant. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagkus. De vorm met u in plaats van normaler kos is wellicht te verklaren uit invloed van het ww. kussen I; vgl. eng. kiss, zw. kyss, de. kys naast de ags. on. vormen met o. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunskus II: mv. -se, (boekw.) “soen”; Ndl. kus (meer na suidoostelike streke toe), elders zoen, ens. (Mnl. cus/cusse), Hd. kusz, tans kuss, Eng. kiss, herk. hoërop onseker (vgl. dVri J NEW); hierby ww. Ndl./Afr. kus(sen). Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015kus ‘zoen’ -> Negerhollands kus ‘zoen’; Berbice-Nederlands kosi ‘zoen’. Dateringen of neologismen
M. De Coster (1999), Woordenboek van Neologismen: 25 jaar taalaanwinsten, Amsterdamkus des doods (← Eng. kiss of death), doodsteek, genadeslag. Terwijl de steeds meer gehavende Brinkman in Kerkrade nog wat mocht nasnotteren, gaf Lubbers in de oude mijnstad aan de Democraten een kus des doods. (HP/De Tijd, 22/04/94) Overige werken
Julius Pokorny (1959), Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch, Bern.ku-, kus- in Worten für ‘Kuß’, (vgl. bu- S. 103)
Gr. κυνέω, ἔκυσσα ‘küssen’ (ne-Infixpräsens *κυ-νε-σ-[μι]). Mit Hemmung der Lautverschiebung im Schallworte aisl. koss, ags. coss, ahd. kus ‘Kuß’, aisl. kyssa, ags. cyssan, ahd. kussen ‘küssen’; got. kukjan, ofries. kükken scheint daraus in der Kindersprache umgebildet zu sein; WP. I 465, Kuiper Nasalpräs. 151. Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |