Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
kukelen - (tuimelen)Etymologische (standaard)werken
Michiel de Vaan (2014-2018), Addenda EWN, gepubliceerd op www.neerlandistiek.nl"kukelen ww. ‘tuimelen’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenkeukelen* [buitelen] {1635} naast kukelen. kukelen* [tuimelen] {1897} vorming van klankschilderende aard, vermoedelijk naast duikelen, middelnederlands duckelen. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenkukelen ww. ‘tuimelen, buitelen’, daarnaast ook kōkelen, vla. kōkelen ‘buitelen’, vgl. ook rijnlands kōkeln ‘buitelen; goochelen’. — Zie: goochelen. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Debrabandere (2011), Limburgs etymologisch woordenboek: de herkomst van de woorden uit beide Limburgen, Zwollekuikelen, ww.: buitelen, tuimelen; struikelen. Zeeuws kukelen betekent ‘vallen’. Volgens het WNT komt kukelen in veel Ndl. dialecten voor met de bet. ‘buitelen, tuimelen’. Blijkens Weijnen ook keukelen, kokelen, kuikelen ‘tuimelen, buitelen’. Het woord gaat vermoedelijk terug op Mnl. cokelen, gokelen ‘goochelen’, Vnnl. kokelen (Kiliaan). Mnd. gokelen, Ohd. goukelon, gaugalon, D. gaukeln betekent nl. niet alleen ‘goochelen’, maar ook ‘dartelen, fladderen, heen en weer zweven’. Vgl. de betekenisontwikkeling van jongleur ‘evenwichtskunstenaar’ uit ioculator ‘grappenmaker’. Goochelaars en jongleurs maakten buitelingen. F. Debrabandere (2010), Brabants etymologisch woordenboek: de herkomst van de woordenschat van Antwerpen, Brussel, Noord-Brabant en Vlaams-Brabant, Zwollekeukelen, kokelen, ww.: liefkozen, vertroetelen. Wellicht hetzelfde woord als Mnl. cokelen, gokelen ‘goochelen’, Vnnl. kokelen, guychelen ‘goochelen, schertsen, de hansworst spelen, foppen’ (Kiliaan). Freq. van Mnl. goken ‘misleiden’, Mnl. gooc ‘domoor’. Mnd. gökelen, gokelen, Ohd. gougalôn, Mhd. gougeln, goukeln D. gaukeln ‘goochelen > misleiden’. Het woord kan teruggaan op Lat. ioculari ‘schertsen, grappig doen’. Vgl. Mlat. cauclearius, cauculearius, cauculator ‘tovenaar’. De bet. ‘liefkozen’ staat dicht bij ‘vleien, misleiden’. F. Debrabandere (2007), Zeeuws etymologisch woordenboek: de herkomst van de Zeeuwse woorden, Amsterdamkukelen ww.: vallen. Volgens het WNT komt kukelen in veel Ndl. dialecten voor met de bet. ‘buitelen, tuimelen’. Blijkens Weijnen ook keukelen, kokelen, kuikelen ‘tuimelen, buitelen’. Het woord gaat vermoedelijk terug op Mnl. cokelen, gokelen ‘goochelen’, Vnnl. kokelen (Kiliaan). Mnd. gokelen, Ohd. goukelon, gaugalon, D. gaukeln. D. gaukeln betekent nl. niet alleen ‘goochelen’, maar ook ‘dartelen, fladderen, heen en weer zweven’. Vgl. de betekenisontwikkeling van jongleur ‘evenwichtskunstenaar’ < ioculator ‘grappenmaker’. Goochelaars en jongleurs maakten buitelingen. Afl. om(me)kukelen ‘omvallen, omtuimelen’. A.A. Weijnen (2003), Etymologisch dialectwoordenboek, Den Haagkèùkele, kukele, kokele, kuikeln tuimelen, buitelen (Noordoost-Nederland, Veluwe, Vlaanderen, Zaanstreek, Bommelerwaard). Wschl. ~ n.o. keukele ‘goochelen’ (~ goochelen, hgd. gaukeln). Waarschijnlijk via Romaans « lat. *caucularius, afl. van lat. *cauculus ‘beker’, dimin. bij mlat. caucum ‘beker’. Bedoeld is de beker waaruit de goochelaar te voorschijn tovert. F. Debrabandere (2002), West-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de West-Vlaamse woorden, Amsterdamkeukelen (O, DB), ww.: tafelspel waarbij op een vierkant bord met twee zwaartelijnen de spelers hun drie penningen op één lijn moeten proberen te krijgen. Mnl. cokelen, gokelen ‘goochelen’, Vroegnnl. kakelen, guychelen ‘histrionem agere; ioculari, scurrari, ineptire, nugari, nugas agere, dexteritate quadam decipere, praestigiis fallere’ (Kiliaan). Freq. van Mnl. goken ‘misleiden’. Mnl. gooc ‘domoor’. Mnd. gokelen, Ohd. gouke-lon, gaugalon, D. gaukeln. Het kan teruggaan op Lat. ioculari ‘schertsen, grappig doen’. Vgl. Mlat. cauclearius, cauculearius, cauculator ‘tovenaar’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamkukelen* tuimelen 1897 [WNT] Overige werken
Julius Pokorny (1959), Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch, Bern.ko ko, kak(k)-, ku(r)kur- u. dgl. als Nachahmung des Naturlautes der Hühner; Worte ohne nachweisbare ältere Geschichte
I. Gr. κακκάβη f., κακκαβίς f. ‘Rebhuhn’, κακκαβίζειν vom Naturlaut der Rebhühner (ebenso das entlehnte lat. cacabāre), κακκάζειν ‘gackern’; WP. I 455 f., WH. I 126, 212, 242, 300. Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |