![]() Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
koster - (opzichter van een kerkgebouw)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, 4 delen, Amsterdamkoster zn. ‘opzichter van een kerkgebouw’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenkoster [kerkbewaarder] {coster, custer 1200} < middeleeuws latijn custor, latijn custos [bewaker, wachter], van custodire [bewaken, beschermen]. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenkoster znw. m., mnl. coster, custer < ofra. coustre of rechtstr. < mlat. custor (ecclesiae), jongere bijvorm van lat. custos ‘koster’. Ohd. kustor, mhd. kuster stammen direct uit mlat. custor, eerst laat-mhd. küster. Het woord heeft zich vooral door de reformatie verbreid naar mnd. koster, kuster (os. heeft kostarari < mlat. costurarius, vgl. ook mnl. custenaer). N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagkoster znw., mnl. coster, custer m. Of uit ofr. coustre òf direct uit mlat. custor (scil, ecclesiae), een jongeren bijvorm naast lat. custos “bewaker, opzichter”. Direct uit het Lat. ohd. kustor, gustor (nhd. küster) m. “koster”. Mnd. koster, kuster, owfri. kuster m. “koster” òf uit ’t Hd. resp. Ndl. òf direct uit ’t Lat. Het Os. kent kostarari m. “koster” < mlat. costurârius; evenzoo mnl. custenaer m. “id.” (met dissimilatie). J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentkoster m., Mnl. coster, gelijk Hgd. küster en Ofra. costre, cuistre, uit Mlat. custor, bijvorm van Lat. custos = bewaarder, opzichter, verwant met Go. huzd, Ohd. hort (Nhd. hort), Os. hord, Ags. id. (Eng. hoard) = bewaarden schat. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunskoster: “kerkopsigter; begrafnisreëlaar”; Ndl. koster (Mnl. coster/custer) uit Ofr. coustre of regstreeks uit Ll. custor (ecclesiae), “beskermer, opsigter v. d. kerk”, uit Lat. custos, “bewaarder, voog”, vgl. Eng. custodian. Thematische woordenboeken
Nicoline van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboekkoster (Latijn custor, custos)
T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, PurmerendKoster, van ‘t Lat. custos = bewaarder. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015koster ‘kerkbewaarder’ -> Zuid-Afrikaans-Engels koster ‘kerkbewaarder’; Indonesisch koster ‘kerkbewaarder; abt, hoofd van een abdij’; Ambons-Maleis kostor ‘kerkbewaarder’; Kupang-Maleis koster ‘kerkbewaarder’; Creools-Portugees (Ceylon) koster ‘kerkbewaarder’; Papiaments kòster, kòstu ‘kerkbewaarder’; Sranantongo kostru ‘kerkbewaarder’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamkoster kerkbewaarder 1200 [CG II1 Servas] <ME Latijn Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |