Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
koers - (richting, route; marktwaarde)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamkoers 1 zn. ‘richting, route; marktwaarde’ koers 2 zn. ‘snelheidswedstrijd’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenkoers [richting, route, gangbaarheid van geld] {coers [koers, loop, gang] 1463; de betekenis ‘gangbaarheid van geld’ 1497} < frans cours [idem] < latijn cursus [(snelle) loop, baan, richting], van currere (verl. deelw. cursum) [(hard) lopen]. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenkoers znw. m., sedert de 15de eeuw < fra. cours < lat. cursus (zie voor de oudste bekende plaatsen v. d. Meulen Ts. 73, 1955, 102-3). N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagkoers znw., reeds 1537 in coers hebben “gangbaar zijn” (Amersfoort), laat-mnl. (Froissart) haren course doirgaen “vooruittrekken, doortrekken”. Uit fr. cours (lat. cursus). Ook in andere talen ontleend. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentkoers m., uit Fr. cours en course = loop, van Lat. cursum (-us), afgel. van ’t v.d. van currere = loopen (z. kar). Thematische woordenboeken
N. van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboekkoers ‘richting’ (Frans cours); ‘wielerwedstrijd’ (Frans course)
T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, PurmerendKoers, van ’t Fr. cours en dit van ’t Lat. cursus = loop, gang, richting, van currere = loopen; vgl. koerier, en concurrent = mede-looper (n.1. in den wedstrijd; fig. mededinger). Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015koers ‘richting, route; prijs van geld, waardepapieren’ -> Duits Kurs ‘richting, reisroute, traject’;? Zweeds kos ‘weg’ (uit Nederlands of Nederduits); Russisch kurs ‘scheepskoers; geldkoers; (Sovjettaal) richting in de politiek’; Oekraïens kurs ‘scheepskoers; geldkoers’ Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamkoers richting, route 1463 [HWS] <Frans koers prijs van geld, waardepapieren 1497 [WNT] <Frans M. De Coster (1999), Woordenboek van Neologismen: 25 jaar taalaanwinsten, Amsterdamgelopen koers; — race, gezegd van iets waarvan de afloop vast staat; het is al beslist. De kwestie van de kruisraketten is allerminst een gelopen race. In zelfs de democratisch meest bedenkelijke variant kan de meerdereidsopvatting in het land tot zijn recht komen. (De Volkskrant, 07/09/85) Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |