Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
knoedel - (meelballetje)Etymologische (standaard)werken
P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenknoedel* [meelballetje, knoet] {1778} verkleiningsvorm van knot, middelnederlands cnod(d)e, met dial. -oe- vorm. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenknoedel znw. m., eerst na Kiliaen, maar vgl. oostfri. knŭdel ‘klomp, massa’ en abl. nhd. knödel ‘meelknoedel’, verkleinwoord van mnd. knōde ‘knop, knoop’. — In het Westvla. vinden wij nog andere vormen knuttel, knuddel, kneutel, knoedel, noedel, knibbel. — De oe van knoedel is dialectisch, maar de vele bijvormen wijzen er op, dat het woord een affectief karakter had. — Zie verder: knot. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagknoedel znw., nog niet bij Kil. Met dial. oe uit û; vgl. oostfri. knū̆del “klomp, massa”, en met ablaut nhd. knödel m. “meelknoedel”. ’t Wvla. kent de synoniemen knuttel, knuddel, kneutel, knoedel, noedel (vgl. hd. nudel), knibbel. Van germ. knū̆ð- (zie knop). De vorm vla. kneutel wellicht van knū̆t- (zie knop) evenals fri. knûtel “harde plek, saamgepakte veerenmassa”. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagknoedel. Het is gevaarlijk in dit woord, dat als onomatopee gevoeld wordt en wellicht een zeer jonge vorming is, over de herkomst van de oe te speculeren, of zelfs met Kloeke Exp. 119 vlgg. er een hollands oe-relict (< û) in te zien. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentknoedel m., dimin. van knod. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Debrabandere (2011), Limburgs etymologisch woordenboek: de herkomst van de woorden uit beide Limburgen, Zwollekniddel, zn.: in water gekookte meelspijs. Ontrond uit knoedel. kujel, kuiel, zn.: verwarde bol touw. Var. van knujel door wegval van de n. F. Debrabandere (2010), Brabants etymologisch woordenboek: de herkomst van de woordenschat van Antwerpen, Brussel, Noord-Brabant en Vlaams-Brabant, Zwolleknuddel, zn.: knoedel, deegbal (in water gekookt). Wvl. knuddel, knuttel, kneutel, knoedel, Zvl. knoetel, Ovl. kneutel. Zoals Ndl. knoedel dim. van Mnl. cnod(d)e ‘knobbel, knoop’, cnot(t)e ‘knoest, klomp’. Hetzelfde woord als Zuid-Duits Knödel ‘deegbal’ tegenover Noord-Duits Kloß ‘deegbal’, naast D. Knüttel ‘knuppel’, dan weer te vergelijken met Wvl. knibbel, knuppel ‘deegbal, knuppel’. D. dim. van knoten ‘knoop’, Mhd. knote, knode ‘verdikking’, Oe. cnotta ‘verdikking’, E. knot ‘knoop’. F. Debrabandere (2007), Zeeuws etymologisch woordenboek: de herkomst van de Zeeuwse woorden, Amsterdamkneutel, knoetel zn. m.: (in water gekookte) deegbal, knoedel. Wvl. ook knuttel, knuddel. Zoals Ndl. knoedel dim. van Mnl. cnod(d)e ‘knobbel, knoop’, cnot(t)e ‘knoest, klomp’. Hetzelfde woord als Zuid-Duits Knödel ‘deegbal’ tegenover Noord-Duits Kloß ‘deegbal’, naast D. Knüttel ‘knuppel’, dan weer te vergelijken met Wvl. knibbel, knuppel ‘deegbal, knuppel’. D. dim. van knoten ‘knoop’, Mhd. knote, knode ‘verdikking’, Oe. cnotta ‘verdikking’, E. knot ‘knoop’. F. Debrabandere (2005), Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de Oost- en Zeeuws-Vlaamse woorden, Amsterdamkneutel (B, E, L, W, ZV), knoetel (ZV), zn. m.: deegbal, knoedel. Wvl. ook knuttel, knuddel. Zoals Ndl. knoedel dim. van Mnl. cnod(d)e 'knobbel, knoop', cnot(t)e 'knoest, klomp'. Hetzelfde woord als Zuid-Duits Knödel 'deegbal' tegenover Noord-Duits Kloß 'deegbal', naast D. Knüttel 'knuppel', dan weer te vergelijken met Wvl. knibbel, knuppel 'deegbal, knuppel'. D. dim. van knoten 'knoop', Mhd. knote, knode 'verdikking', Oe. cnotta 'verdikking', E. knot 'knoop'. F. Debrabandere (2002), West-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de West-Vlaamse woorden, Amsterdamknuttel 1, knuddel, kneutel, knoedel (DB), zn. m.: knoedel, deegbal (in water of melk gekookt). Zoals Ndl. knoedel dim. van Mnl. cnode ‘knobbel, knoop’. Hetzelfde woord als Zuid-Duits Knödel ‘deegbal’, tegenover Noord-Duits Kloß ‘deegbal’, naast D. Knuttel ‘knuppel’, dan weer te vergelijken met Wvl. knibbel, knuppel ‘deegbal’. D. dim. van Knoten ‘knoop’, Mhd. knote, knode ‘verdikking’, Oe. cnotta ‘verdikking’, E. knot ‘knoop’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamknoedel* meelballetje 1778 [WNT] Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |