Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
klaar - (zuiver, helder; begrijpelijk; gereed)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamklaar bn. ‘zuiver, helder; begrijpelijk; gereed’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenklaar [helder, gereed] {claer [glanzend, helder, zuiver, en ten slotte: gereed] 1200} < latijn clarus [helder klinkend, glanzend, geestelijk helder, beroemd]. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenklaar bnw., mnl. claer ‘helder, glanzend luid, vrolijk, scherp, zuiver, duidelijk bekend, (zelden:) gereed’ < lat. clārus ‘helder’; ook in andere talen vgl. mnd. klār ‘helder, glanzend, zuiver, gereed’ (> on. klārr ‘glanzend, helder’), mhd. klār, clār ‘helder, zuiver, glanzend’ en owfri. klāria ‘duidelijk maken’. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagklaar bnw., mnl. claer “helder, glanzend, luid, vroolijk, scherp (van ’t verstand), in aanzien, zuiver, duidelijk, bekend, verzekerd, slechts, (zelden) gereed”. Wsch. evenals mhd. klâr, clâr “helder, zuiver, glanzend” (nhd. klar), mnd. klâr “id., slechts, gereed” (> laat-on. klârr “glanzend, helder”), (owfri. klâria “duidelijk maken”, klârlik “duidelijk”) uit lat. clârus; misschien is mnl. claer ten deele via fr. clair ontleend, waarop ook eng. clear “helder, klaar” teruggaat. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagklaar. Adde: ofri. klâr ‘duidelijk’. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentklaar bijv., Mnl. claer, gelijk Hgd. klar en Fr. clair, uit Lat. clarum (-us) = helder, schoon. Eng. clear is uit Fr. clair. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Aarts (2017), Etymologisch Dictionairke vaan ’t Mestreechs, Maastrichtklaor (bn.) zuiver, helder; Vreugmiddelnederlands clare <1200>. klaor (bn.) gereed; Nuinederlands claer <1652> < Latien clarus. J. van Donselaar (1989), Woordenboek van het Surinaams-Nederlands, Muiderbergklaar bn., bw., (ook:) 1. niet meer voorhanden, op. Mevrouw, er is nog wel thee, maar de suiker is klaar. - 2. afgelopen, opgehouden. De muziek was klaar, de bandleden pakten hun instrumenten in. Thematische woordenboeken
N. van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboekklaar (Latijn clarus of Oudfrans clar)
T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, PurmerendKlaar, Lat. clarus = helder, schoon. W. de Vreese (1899), Gallicismen in het Zuidnederlandsch, Gentklaar. - Men zegt in het Fransch le plus clair de son bien, de sa fortune, d.i. naar de omschrijving van LITTRÉ (I, 634a): “la partie la plus sûre, la plus incontestable, par exemple de bonnes terres, de bonnes maisons, de bonnes rentes.” Het is duidelijk, dat dit alles niet uitgedrukt wordt door eene letterlijke vertaling als het klaarste van zijn inkomen; eene geijkte uitdrukking, met de Fransche overeenkomende, bestaat, zoover ik weet, in het Nederlandsch niet; men kan heel goed zeggen het beste (deel) van mijn inkomen. || Wij besteedden aan de muziek het klaarste van ons ouderljk inkomen, G. BERGMANN, Gedenkschr. 107 (op deze plaats schijnt veeleer bedoeld te zijn: het grootste deel van ons inkomen). Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015klaar ‘helder’ -> Duits klar ‘helder, duidelijk; verstandig’; Deens klar ‘helder’ (uit Nederlands of Nederduits); Zweeds klar ‘helder’ (uit Nederlands of Nederduits); Ests klaar ‘helder, duidelijk’ (uit Nederlands of Duits); Soendanees kĕlar ‘helder’; Creools-Portugees (Batavia) klaar ‘helder’; Creools-Portugees (Ceylon) clár ‘helder’; Negerhollands klaar ‘helder, licht’. klaar ‘gereed’ -> Ewe klálò ‘gereed’; Gã klalo ‘gereed’; Twi krádo ‘gereed’; Indonesisch kelar ‘gereed; oké, rijden! (busconducteur tegen chauffeur)’; Ambons-Maleis klar ‘gereed’; Balinees kelar ‘gereed’; Boeginees kelâré ‘gereed’; Javaans kelar ‘gereed’; Keiëes klar ‘gereed, af’; Kupang-Maleis kalár ‘gereed’; Menadonees klar ‘voltooid’; Soendanees kĕlar ‘gereed; uitroep van spoorwegconducteurs bij vertrek’; Negerhollands klaar, klā ‘gereed, af’; Berbice-Nederlands klara ‘gereed’; Papiaments kla (ouder: klaar) ‘gereed’; Sranantongo klari ‘gereed’; Surinaams-Javaans kelar ‘gereed’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamklaar helder 1200 [CG II1 Servas] <Latijn klaar gereed 1651-1652 [WNT] Idioomwoordenboeken
F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen1075. Kant en klaar,d.i. eig. netjes en gereed, geheel gereed, afgewerkt, voltooid. Dit bijv. naamw. kant (fri. volt. deelw.? 1158. Klaar is Kees!misschien eene verbasterde uitdr. voor klaar is de kees (= de kaas), zooals de zegswijze nog luidt in het Nederduitsch do wêr de Kâs klâr en klâr is d' Kês (Eckart, 247; 268; Hoeufft, 286; Taalgids IV, 286); Zuid-Afrik. dit is klaar met Kees (Boshoff, 339). Ook in Zuid-Nederland Klaar is Kees, ik ben gereed; mijn werk is af (Waasch Idiot. 803; Antw. Idiot. 2237); oostfri. klâr is Kés en klâr was Kêsje, harr' se man 'n man (Ten Doornk. Koolm. II, 203 b); fri. klear is Kees. Het is evenwel volstrekt niet onmogelijk dat we in Kees den eigennaam moeten zien 2574. Iemand klaren wijn schenken,d.i. iemand de zuivere, onvervalschte waarheid zeggen; ronduit zeggen wat men meent; vgl. Kil.: Klaeren wijn, vinum defaecatum, purum, repurgatum; hd. einem reinen Wein einschenken (Wander V, 118); Kippev. I. 176: Als edelman is hij verplicht klaren wijn in te schenken; Nkr. III, 1 Aug. p. 3: Wat verkeerds ziet g'er in om klaren wijn te schenken; VIII, 9 Mei p. 2: Van wat Jan of Klaas in het vuur van den stembusstrijd miszegd mogen hebben, daar wil ik afwezen; maar de koncentratie heeft op dit punt altijd klaren wijn geschonken; oostfri. reine wîn inschenken; Reuter, 128 a. 2641. Van zessen klaar zijn,d.w.z. in alle opzichten klaar zijn, flink zijn; eig. gezegd van een paard, dat twee goede oogen en vier flinke pooten heeft. Vgl. Berkhey, Nat. Hist. IV1, 108: Wanneer onze Hollanders van een volmaakt Paard spreeken, is het gewone woord, dat het van zessen klaar zy; dat is, dat er geene gebreken aan de zes voornaamste deelen, die tot een goed Paard behooren, zyn; te weten aan de vier Pooten en de twee Oogen. Sedert de 17de eeuw gebruikelijk; vgl. Huygens IV, 152: Van Moerk. 474: s' Is van Klinck tot de Neering, neen byget, s'is (seg ick) een van sessen; Rusting, 469: Paarden, die van zessen schoon en klaar zyn; Brieven van B. Wolff en A. Deken, 226; V. Janus, 68; Van Eijk II, 69; Nkr. VII, 30 Aug. p. 5: De bloem der radikalen, de vrees der socialen, den vijand een gevaar; een man van zessen klaar; VIII, 1 Aug. p. 6: Het was een echte Hègèner, een dandy, heur, van zessen klèr, met vouwtjes in de broek; Antw. Idiot. 1479: van zessen klèèr zijn, gauw gereed, bij der hand, handig en bekwaam. Zoo zegt men in het Friesch ook: fen seizen klear naast hy is op fjouweren bislein (hij is op vieren beslagen), dat is: hij is van zessen klaar; in Groningen: van zessen kloar (Molema, 484 a); vgl. ook het fr. avoir bon pied, bon oeil, être tout à fait valide (Hatzf. 1618 a). Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |