Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
halverwege - (op de helft van de afstand)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamhalf bn. ‘zo groot als de helft’; bw. ‘voor de helft’ N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haaghalverwege, halverwegen bijw. Nnl., naast mnl. ten halven wēghe. Nnl. ook halfweg. Vgl. mhd. halben wëc, laat-mhd. ook halbwëg, nhd. halbwegs, mnd. halvewēge, halfwēge. Zie weg. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haaghalfweg, zal wel ospr. een accusatief zijn geweest met onverbogen bnw., tegenover de begrijpelijker datiefvorm in halverwege: v. Lessen Samengest. Naamw. 68. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015halverwege ‘midden op, midden in wat men aan het doen is, de helft van de weg afgelegd hebbend’ -> Negerhollands halfwē ‘midden op, midden in wat men aan het doen is, de helft van de weg afgelegd hebbend’. Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |