Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
gram - (boos)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamgram 2 zn. ‘bitterheid, wrevel; toorn’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpengram1* [boos] {1220-1240} oudsaksisch, oudhoogduits gram, oudengels gram, grom, oudnoors gramr [boos, vijandig]; buiten het germ. grieks chromos [geknars, gehinnik]; ablautend naast grimmig en grommen. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidengram 2 bnw. mnl. gram, os. gram, ohd. gram, oe. gram, grom, on. gramr ‘boos, vijandig gezind’; daarvan het ww. mnl. grēmen, vergrēmen, mnd. gremmen, ohd. gremjan, gremmen, oe. gremman . gremian, on. gremja, got. gramjan ‘boos maken’. — Zie: grimmig en grommen. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haaggram II bnw., mnl. gram. = ohd. gram “boos, ontstemd, vijandig gezind” (nhd. gram), os. gram, ags. gram, grom, on. gramr “id.”. Het denominatieve “ʒramjanan, mnl. grēmen, vergrēmen, ohd. gremjan, gremmen (mhd. gremen, nhd. grämen), mnd. gremmen, ags. gremman, gremian, on. gremja “boos maken” komt ook voor in ʼt Got.: gramjan “id.”. Ablautend met grimmig, grommen. De wortel ghrem- duidde oorspr. een geluid aan, vgl. du. dial. gram “heesch”, gr. khremízō “ik hinnik”, khrόmos, khrόmados “geknars”, obg. gromŭ “donder”, vŭz-grĭměti “donderen”, lit. gruménti “van uit de verte donderen”. Een dgl. bet.-ontwikkeling als germ. *ʒrama- hebben ook av. gram- ”vijandig gezind zijn”, lit. grum̃sti “dreigen”, lett. grima ”norsche, booze persoon” doorgemaakt; vgl. ook ndl. brommig “boos, ontstemd” van brommen. Ohd. gramiʒʒôn, ags. gremettan, grim-, grymetian duiden nog geluiden aan: “brommen, brullen, knarsen”. Ten onrechte heeft men in nhd. schrummeln “donderen”, on. skrum o. “geleuter” oude idg. anlautsvarianten willen zien. Vgl. grol. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentgram 1 bijv.(verstoord), Mnl. gram, Os. id. + Ohd., Mhd. en Nhd. id., Ags. id., On. gramr (De. gram), van denz. wortel als grim en grommen. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Debrabandere (2011), Limburgs etymologisch woordenboek: de herkomst van de woorden uit beide Limburgen, Zwollegram, jraam, bn.: hees. Overdrachtelijke betekenis van gram ‘boos, verstoord’, via ‘geprikkeld’. Thematische woordenboeken
N. van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboekgram (zijn -- halen) (van Latijn grantum)
T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, PurmerendGram, vergramd, evenals grommen van ’t Voorgerm. ghromo (Got. grama) = knarsen van woede. – In gramstorig is storig afgeleid van storen, steuren = boos maken. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamgram* boos 1220-1240 [CG II1 Aiol] Overige werken
Julius Pokorny (1959), Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch, Bern.ghrem-2 ‘laut und dumpf tönen, donnern, grollen, zornig sein’, ghromo-s ‘Getöse’
Av. gram- ‘ergrimmen, Grimm hegen’ (nur im Partiz. Präs. grǝmǝntąm ‘derer, die uns grimm sind’ und Partiz. Perf. Pass. granta- aus *ghramita- ‘ergrimmt’), npers. ɣaram ‘Grimm’; WP. I 655 f., Trautmann 97. Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |