![]() Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
gispen - (laken)Etymologische (standaard)werken
P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpengispen* [laken] {ca. 1600 in de betekenis ‘afranselen’; overdrachtelijk ‘laken’ 1644} van verouderd ghispe [gesel, in zuidnl.: dunne roede, smalle riem als strafwerktuig], oostfries gisp(e) [dunne roede], gispen [ranselen]; waarschijnlijk verwant met gesel, mogelijk echter slechts klanknabootsend. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidengispen ww., sedert de 16de eeuw, afgeleid van het bij Kiliaen genoemde ghispe ‘gesel, zweep’ (dial. nog ‘dunne roede’), oostfri. gisp, gispe ‘dunne riem’. Het zal een lokale nevenvorm zijn bij het germ. *gaisala ‘dunne stok, zweep’, waarvoor zie: gesel. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haaggispen ww., sedert de 16. eeuw. Oudste bet. “geeselen”. Van Kil. ghispe “geesel, zweep”, nog dial. = “dunne roede”, vgl. oostfri. gîsp(e) “dunne riem”, waarvan gîspen “binden, ranselen”. Wsch. jong, misschien onomatopoëtisch. Of verwant met gesel? Thematische woordenboeken
T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, PurmerendGispen, van gisp: een karwats, roede, zweep; ’t woord w.d.z.: met de zweep slaan, en verder: hekelen. Vgl.: „Een drijftol, die niet meer ghegispt en wort, valt haest in onmacht.” Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamgispen* laken 1626 [WNT] Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |