Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
geschut - (oorlogstuig om mee te schieten)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, 4 delen, Amsterdamgeschut zn. ‘oorlogstuig om mee te schieten’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpengeschut* [schietend oorlogstuig] {geschot, geschut(te), een collectief begrip: ‘al wat geschoten wordt’, dan ‘pijl en werptuig, schiettuig’ 1285} van schieten. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidengeschut znw. o., mnl. ghescut, ghescutte o. ‘werptuig, schiettuig, pijl(en)’, mnd. geschutte ‘werp-, schiettuig’, mhd. geschützt(e), geschuzze o. (nhd. geschütz) < germ. *gi-skut-ja; daarnaast stond *gi-skuta in mnl. ghescot o., onfrank. gescot ‘werpspeer’, mnd. geschot, ohd. giscoʒ, ofri. skot, oe. gescēot, on. skot. — Zie: schieten en schot. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haaggeschut znw. o., mnl. ghescut(te) o. “werptuig, schiettuig, pijl, pijlen”. = mhd. geschütz(e), geschuzze (nhd. geschütz), mnd. geschutte o. “werptuig, schiettuig”. Naast dit *ʒi~skut-ja- staat *ʒi-skut-a-: mnl. ghescot o. (in bet. = ghescutte; de spelling ghescut stelt wellicht soms een dial. uitspraak van ghescot voor), onfr. gescot “jacula”, ohd. giscoʒ o. “werptuig” (mhd. naast geschȯʒ ook geschôʒ, nhd. geschoss), mnd. geschot (en geschôt), ofri. skot, ags. gesceot, on. skot o. “id.”. Vgl. schot, schieten. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentgeschut o., ghescutte, van denz. stam als ’t meerv. imp. van schieten. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015geschut ‘oorlogstuig waarmee men projectielen afvuurt’ -> Fries geskut ‘oorlogstuig waarmee men projectielen afvuurt (ook fig.)’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamgeschut* oorlogstuig waarmee men projectielen afvuurt 1285 [CG Rijmb.] Idioomwoordenboeken
F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen663. Grof (of zwaar) geschut.In eigenlijken zin verstaat men onder grof geschut een vuurmond, waarvan de schacht eene groote middellijn heeft, dus een vuurmond van groot kaliber, dien men in de 17de eeuw een grove bus noemde. Overdrachtelijk wordt deze uitdrukking ook toegepast op de alleruiterste hulpmiddelen, waarvan men zich in woord of daad tegenover anderen bedient; veelal dreigementen en vloeken; ook wel gebezigd, wanneer men groot geld (vgl. grof geld = groot geld) geeft om eene kleinigheid te betalen. Vgl. het hd. grobes Geschütz anfahren (oder auffahren), einem Gegner mit groben Worten entgegentreten. In Antwerpen wordt het ook gezegd van eene menigte (dieren of menschen), die woest komt aanloopen. Zie Ndl. Wdb. IV, 1748; V, 886. Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |