![]() Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
geest - (grond)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, 4 delen, Amsterdamgeest 2 zn. ‘zandgrond’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpengeest2* [grond] {in de vroegere Zuid-Hollandse plaatsnaam Husingesgeest <911-948>, g(h)eest 1280-1287} middelnederduits gēst, gāst [hoog, droog land], fries gaast, vgl. Gaasterland, deens gest, naast oudengels gæsne [onvruchtbaar], oudhoogduits geisini [onvruchtbaarheid], oudzweeds gistinn [met spleten door de droogte], wordt afgeleid van een i.-e. stam met de betekenis ‘open staan’, waarvan ook geeuwen stamt. Ondanks de secundair afwijkende vocaal is verwantschap met nederlands gust, middelhoogduits gust [onvruchtbaar] waarschijnlijk. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidengeest 2 znw. m. ‘geestgrond’, in friesgekleurde dial. gaast (vgl. Gaasterland), mnl. gheest (noordnl.), mnd. gēst (> nhd. geest), gāst ‘hoog, droog land’, owfri. gaest. Het is hetzelfde woord als het bnw. nd. gēst, ofri. gāst ‘onvruchtbaar’, waarnaast zonder t oe. gæsne ‘onvruchtbaar’, ohd. keisini ‘onvruchtbaarheid, armoede’, met andere klanktrap ozw. gistinn ‘met spleten door de droogte’, noorw. dial. gista ‘zich openen, dun worden van droogte’. Afl. van de idg. wt. * ĝhē, ĝhēi ‘gapen, open staan’ (IEW 422), waarvoor zie: geeuwen. — Men moet dan dus uitgaan van een grondbetekenis ‘door droogte scheuren krijgen’. Het bezwaar van v.Haeringen, Suppl. 54, dat de betekenisovergang van ‘gebarsten’ > ‘droog, onvruchtbaar’ eerst jong noordgerm. zal zijn, mag toch niet er toe leiden, dat men deze overigens bevredigende etymologie verwerpt. Stellig is geest een kustwoord en het samengaan van het zogen. inguaeoons met het noordgerm. is meermaals gebleken; misschien mag men denken aan een typisch Noordzee-woord. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haaggeest II (geestgrond), in fri. getinte diall. gaast, ook in Gaasterland, mnl. (noordndl.) gheest m. v. = mnd. gêst (> nhd geest v.), gâst v. “hoog, droog land”, owfri. gaest “id.” (wsch. ook oofri. bûta .... gêste londe; ook neemt men ĕ en identiteit met gust aan). Vgl. ags. gæ̂sne “onvruchtbaar”, ohd. keisinî v. “onvruchtbaarheid”, keisen “armoede”. Oorsprong onbekend. Als de bij geest I besproken wortel ospr. “branden” beteekend heeft, zou geest II hierbij kunnen hooren evenals lat. ârêre “droog, dor zijn” enz. bij den wortel ā̆s- “branden” (zie as). C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haaggeest II (geestgrond). De gissing, dat dit woord met geest I verwant zou zijn, is al te vaag wegens de volkomen onzekere grondbet. van het laatste. Het voordeel van in eerste instantie bij germ. woorden aan te sluiten biedt althans de combinatie met noorw. gisen, zw. dial. gissen, ijsl. gisinn ‘gebarsten van droogte’ (met dezelfde bet. ook ozw. gistin, zw. de. gisten), die eruit zien als deelw. bij een on. *gîsa ‘splijten’ (vgl. noorw. dial. gîsa ‘glimlachen, knipogen’, eig. ‘een spleet maken’), dat van de bij geeuwen besproken basis kan gevormd zijn. Het is echter zeer de vraag, of wij een soortgelijke —in de scand. talen wsch. jonge — specialisering van betekenis (‘gespleten, gebarsten’ > ‘droog, onvruchtbaar’) ook mogen aannemen voor de in het art. genoemde woorden, waaraan het begrip ‘droog, onvruchtbaar’ blijkbaar vanouds eigen was. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentgast 3 , Fri. vorm van geest 2. geest 2 v. (hoog gelegen zandgrond), Mnl. gheest + Mndd. gest, Ofri. gést, gást, De. gest: oorspr. onbek. Thematische woordenboeken
G. van Berkel & K. Samplonius (2018), Nederlandse plaatsnamen verklaardgeest '(ontginning op) hoger gelegen zandgrond' Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015geest ‘grond’ -> Deens gest ‘hoger gelegen gronden van Zuid-Jutland, Noordwest-Duitsland en Nederland’ (uit Nederlands of Fries); Noors gest ‘hooggelegen, onvruchtbaar land’; Litouws gestas ‘hoger gelegen gronden van Noordwest-Duitsland en Nederland langs de Noordzee’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamgeest* grond 0911-948 [Claes] Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |