![]() Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
garf - ((koren)schoof)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, 4 delen, Amsterdamgarf zn. ‘(koren)schoof’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpengarf*, garve [schoof] {garve 1477} met metathesis van r van middelnederlands grabben, grobben [grijpen], vgl. het intensivum grabbelen, dus eigenlijk ‘het samengegrepene’. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidengarf znw. v., mnl. garve, os. ohd. garba betekent eigenlijk ‘datgene wat bijeengegrepen is’ (zie: grabbelen). — Idg. wt. *gh(e)rebh, vgl. oi. grabh-, grah- ‘aangrijpen, verkrijgen, gevangennemen’, grapsa ‘bundel, bosje’, lit. grḗbiu, grḗbti ‘harken, grijpen, roven’, lett. grebju, grebt ‘grijpen’, russ. grebú, grestí ‘harken, roeien’ (IEW 455). Garf als naam van de ‘schoof’ komt voor in het Oosten van ons land en reikt tot in Utrecht; zie de kaart van J. Daan, Taalatlas afl. 7, 6. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haaggarf znw., mnl. garve v. = ohd. garba (nhd. garbe), os. garƀa v. “garf”. Oorspr. bet. “het samengegrepene”; verwant met obg. grabiti “grijpen, rooven”, lit. grė́biu, grėbti “harken, grijpen”, oi. gṛbhnā́ti “hij grijpt”: wortel gherē̆bh-. Uit ’t Germ. ofr. garbe, fr. gerbe, prov. garba “garf”. Vgl. grabbelen en graven. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentgarf v., Mnl. garve, Os. garƀa + Ohd. garba (Mhd. en Nhd. garbe), van denz. wortel als grabbelen, verwant met grijpen, dus = greep; uit het Germ. komt het Ofra. garbe (thans gerbe), van waar Eng. garb. gerf , bijvorm van garf. Thematische woordenboeken
T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, PurmerendGarf, van den Skr. wt. grebh = vatten, grijpen (vgl. ons grijpen en grabbelen); garf w.d.z.: zooveel als men met één hand kan grijpen. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015garf, garve ‘schoof’ -> Frans gerbe ‘schoof’ Frankisch; Baskisch garba ‘schoof’ Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamgarf, garve* schoof 1170 [Rey] Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |