Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
frommelen - (onrustige met de vingers bewegen)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, 4 delen, Amsterdamfrommelen ww. ‘kreukels maken; op een rommelige manier wegstoppen; onrustige bewegingen met de vingers maken’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenfommelen* [frommelen] {1626} affectieve vorming naast frommelen. frommelen* [friemelen] {ca. 1710} klanknabootsend woord, vergelijkbaar met fribbelen. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenfommelen ww., waarnaast met een emfatische r (J. de Vries, Mélanges F. Mossé 1960, 467-85) frommelen, vgl. nhd. fummeln, nnoorw. nzw. fumla; in het noordgerm. met rijke klankvariatie: nnoorw. zw. fimla ‘met de handen betasten’, mnd. fimmelen en zw. famla, nde. famble, nnd. fammeln; alles affektieve woordvormingen, waarvan de oorsprong in het duister ligt. — Zie verder: femelen. frommelen ww., een typisch affectief woord, met emfatische r gevormd uit fommelen. Wanneer wij daarnaast vinden nnd. (holst-pomm.) wrümmeln ‘frommelen’ (vgl. ook wvla. wrommel ‘wrongel, stremsel’), dan zien wij hoe de woordgroepen met fr en wr (zie: wriemelen) door elkaar lopen. verfrommelen, verfommelen ww., samenstelling van fommelen. Julius Pokorny (1959), Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch, Bern.pei-m(i)- ‘rasch, flink’?, Nur kelt. und german.
Air. ēim (*peimi-) ‘rasch, flink’; aisl. fimr ds., orð-fimi f. ‘Gewandtheit in Worten’; aber norw. fimra ‘umhertappen’, mnd. fimmelen, fimmeren ds., engl. dial. fimble ds.; schwed.famla, fumla, ndd. fummeln, engl. fumble ‘umhertappen’ sind deutlich lautnachahmend. WP. II 11, Sommer IF. 51, 247. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagfrommelen ww., nog niet bij Kil. Een jong woord. Misschien met aan de N.Holl. uitspraak beantwoordende spelling uit *wrommelen: vgl. Zaansch frommel: wvla. wrommel “wrongsel, stremsel”, pomm.-holst. wrümmeln “frommelen”. Dan is *wrommelen, frommelen een afl. — met secundaire nasaalwisseling ŋ : m — van den stam van wringen, en fommelen een nog jongere vorm. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagfrommelen. Wellicht is in dit ww. opgegaan Kil. verrompelen ‘corrugare’ (mnl. verrompelt ‘gerimpeld’) vgl. zovla. frompelen ‘frommelen’. Deze woorden behoren tot de groep van rimpel. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentfommelen o.w., + Hgd. fummeln, Eng. to fumble; daarnevens Mndd. fimmelen, Eng. to fimble, Noorw. fimla en Ndd. fammelen, Eng. to famble, Zw. famla, De. famle: oorspr. onbek. frommelen o.w., bij Jonctijs frompelen + Eng. to frumple: oorspr. onb. z. fommelen. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Aarts (2017), Etymologisch Dictionairke vaan ’t Mestreechs, Maastrichtfroemele, fromele (ww.) wegstoppen, frommelen; Nuinederlands frommelen <1710>. F. Debrabandere (2011), Limburgs etymologisch woordenboek: de herkomst van de woorden uit beide Limburgen, Zwollefoemelen, ww.: prutsen, frommelen, frutselen; knuffelen. D. fummeln ‘frutselen’, E. to fumble ‘morrelen (aan)’, Zw. fumla. Mnd. fummelen ‘zwaaien’, Ndd. fummeln ‘rondtasten, rondlopen’. Wellicht ablautend bij Mnd. en D. dial. fimmelen ‘rondtasten’. fommelen, ww.: frommelen, prutsen. Vgl. D. fummeln ‘frutselen, peuteren, frunniken’, E. dial. to fumble, N., Zw. fumla. Afl. aanfommelen ‘haastig en slordig aankleden’. fuimelen, ww.: liefkozend handtastelijk zijn. D. fummeln ‘frutselen, friemelen, prutsen, frunniken, knutselen, stoeien’. Mnd. fummelen ‘(met de handen) zwaaien’, Ndd. fummeln ‘zoekend rondtasten’. E. to fumble ‘tasten, morrelen aan’. Zie ook femelen. F. Debrabandere (2007), Zeeuws etymologisch woordenboek: de herkomst van de Zeeuwse woorden, Amsterdamprommelen ww.: frommelen, ergens in stoppen. Door wisseling pr/fr < frommelen, volgens De Vries met emfatische (epenthetische) r naast fommelen, te vergelijken met D. fummeln ‘frutselen, peuteren, frunniken’, E. dial. to fumble, N., Zw. fumla. M.i. veeleer te vergelijken met Ndd. wrümmeln, wrummeln ‘frommelen, samenproppen’, freq. van wringen, met klinkerronding door de labiale w, m, vgl. Wvl. wrobbelen/wribbelen. Voor ng > mm, vgl. Wvl. wrommel < wrongel, en vgl. prommelinge. F. Debrabandere (2005), Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de Oost- en Zeeuws-Vlaamse woorden, Amsterdamfompelen (W), ww.: kreuken, rimpelen. Door r-elisie uit frompelen. Ook verfompelen (W). frommelen (G), frompelen (E, G, ZO), prommelen (ZV), ww.: kreuken, verkreukelen, ergens in proppen. Frommelen ook Kortrijks. Frommelen door ass. mp/mm < frompelen (zie i.v.). Prommelen door fr/pr-wisseling (vgl. Wvl. prut/frut). Volgens De Vries met emfatische (epenthetische) r naast fommelen, te vergelijken met D. fummeln 'frutselen, peuteren, frunniken', E. dial. to fumble, N., Zw. fumla. Of (m.i. veeleer) te vergelijken met Ndd. wrümmeln, wrummeln 'frommelen, samenproppen', freq. van wringen, met klinkerronding door de labiale w, m; vgl. Wvl. wrobbelen/wribbelen. Voor ng > mm, vgl. Wvl. wrommel < wrongel. Afl. verfrompelen. frompelen (E, G, ZO), frommelen (G), ww.: kreuken, verkreukelen. Ook Kortrijks. Door samentrekking (elisie van doffe e) van verrompelen, afl. van rompel 'rimpel'. Of door p-epenthesis uit frommelen. G.J. van Wyk (2003), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Stellenbosch1frommel ww. Ook frummel. F. Debrabandere (2002), West-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de West-Vlaamse woorden, Amsterdamfrompelen, frommelen (K), prommelen (GG: Lampernisse), ww.: kreuken, verkreukelen. Door samentrekking (elisie van doffe e) van verrompelen < Wvl. rompel (zie i.v.) ‘rimpel’. Let op de fr/pr-wisseling, vgl. prut/frut. Vgl. frinkelen/fronkelen. fummelen (DB, DF), ww.: verfomfaaien, kreuken (DF), met de vinger uitschieten bij het knikkeren (DF). Vgl. Ndl. dial. fommelen, frommelen. D. fummeln ‘frutselen, friemelen, frunniken’, Mnd. fummeln ‘zwaaien, doelloos weg en weer lopen’, Ndd. fummeln ‘rondtasten, doelloos rondlopen’, Mnl. fimmelen ‘zoekend rondtasten’, Zw. fumla ‘rondtasten, knoeien’, E. to fumble ‘struikelen, knoeien, klunzen’. verfrommelen (K), ww.: kreuken, verkreukelen; zie frompelen. J. van Donselaar (1989), Woordenboek van het Surinaams-Nederlands, Muiderbergfrom’melen (frommelde, heeft gefrommeld), in de war brengen. Zie Cairo 1979b: 114. - Etym.: De SN bet. is een fig. gebr. van AN f. (overg.) = kreukelend ineendrukken. - Zie ook: gefrommeld*. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015frommelen ‘friemelen’ -> Sranantongo from(r)u ‘friemelen; valse plooi’; Creools-Engels (Maagdeneilanden) frumple-up ‘rimpelen, kreukelen’ Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamfrommelen* friemelen 1710 [WNT] Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |