Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
drogist - (geneesmiddelen- en cosmeticahandelaar, -winkel)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamdrogist zn. ‘geneesmiddelen- en cosmeticahandelaar, -winkel’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpendrogist [verkoper van drogerijen] {droguist 1574} < frans droguiste [idem], van drogue [drogerij] < middelnederlands droge, drooch [droog], droegerie [specerij] {1410, droochgoet [droge koopwaar] 1462, droochvat [fust voor droge koopwaren] 1486-1487} (vgl. droog, drug). J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidendrogist znw. m., eerst sedert Kiliaen, evenals drogerij(en) ‘heelkruiden, chemicaliēn’, waarnaast ook drooghe waere, droogh kruyd en drooghe (in de 17de eeuw gewoon), vgl. ook ne. drug (sedert c. 1400). — < fra. drogue (sedert de 14de eeuw) < mnd. dr̥oge-fate (of mnl. droge vaten) ‘vaten voor droge waren’ en dan ook ‘de droge waar’ zelf. Het franse woord komt het eerst in Noord-Frankrijk voor (Baist, Zeitschr. fūr franz. Sprache und Lit. 32, 298 vlgg). Met deze verklaring vervallen alle oudere pogingen voor het fra. woord een herkomst uit Oosterse talen aannemelijk te maken. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagdrogist znw. Komt evenals drogerij(en) “heelkruiden, chemicaliën” sedert Kil. voor, die ook drooghe waere., droogh kruyd en het in de 17de eeuw gewone drooghe “pharmaca, aromata”‘ opgeeft. Drooghe (= droge) en drogist komen van fr. drogue, droguiste, evenals nhd. droge v., drogist m. (sedert ± 1600) en eng. drug (sedert ± 1400), druggist, oud-it. en -spa. droga. Drogerij is óf uit fr. droguerie ontleend óf het is een ndl. formatie, bij droge en drogist ontstaan. Het fr. drogue is vaak uit germ. (ndl.) droog afgeleid. Wat de bet. aangaat aannemelijk, maar wegens den vorm onwsch. is de afl. uit arab. dowâ “sämtliche rohstoffe der materia medica”. ’t Aannemelijkst is de afl. uit arab. dŭrâwa “kaf”: drogue was dan oorspr. = it. garbellatura “kleinere minderwaardige stukken, die bij ’t zeven door de zeef vallen”; deze bet. past goed voor ’t oudste voorbeeld, van 1327. Voor deze verklaring pleit ook, dat uit arab dŭrâwa en verwanten er van ook fr. drogue in geheel andere bett. verklaard kan worden. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagdrogist. Tegen de afl. van fr. drogue uit het Arab. is een ernstig bezwaar, dat een bevredigend grondwoord nog niet is gevonden. Littmann Morgenl. Wörter 52 denkt, daar de arab. geneeskunde sterke invloed van Perzië uit heeft ondergaan, aan uiteindelijke perz. oorsprong: perz. dârû, dârûi ‘drogerij’. Dit woord is echter uit het Arab. niet bekend. — Weinig overtuigend is de verklaring uit arab. tirjâq, dirjâq ( < gr. thēriakós) ‘triakel’, egypt.-arab. ‘drogerij’: Jacob bij Littmann 152. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentdrogist m., uit Fr. droguiste, afgel. van drogue (z. drogerij). Thematische woordenboeken
Nicoline van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboekdrogist (Frans droguiste)
Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamdrogist verkoper van drogerijen 1574 [Claes] <Frans Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |