Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
donderdag - (vijfde dag van de week)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamdonderdag zn. ‘vijfde dag van de week’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpendonderdag* [vijfde dag van de week] {donderdach, donredach 1257} het eerste lid is de naam van de Germaanse god Thorr of Donar; donderdag is een vertalende ontlening aan latijn Iovis dies [Jupiters dag] (vgl. frans jeudi); het lat. vertaalde ontlenend aan grieks Dios hèmera [Zeus' dag]. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, LeidenDonderdag znw. m., mnl. donresdach, mnd. dōnerdach, ohd. donarestag, ofri. thunresdei, oe. ðunresdæg (ne. Thursday), on. þōrsdagr is genoemd naar de Germaanse god os. Thunar, ohd. Donar, on. Þōrr, die zijn kracht in bliksem en donder manifesteerde. Daarin stemde hij met de romeinse Jupiter overeen en daarom werd hij met deze gelijkgesteld; bij de vertaling van dies Jovis kwam hij dus in aanmerking. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / GentDonderdag m., Mnl. donderdach, donresdach + Ohd. donarestag (Nhd. donnerstag), Ags. đunresdaeg (Eng. thursday), Ofri. thunresdei, On. þórsdagr (Zw. en De. torsdag): saamgest. met den naam van den god des donders, identisch met den naam van den donder: vergel. Lat. dies Jovis, Fr. jeudi = dag van Jupiter (z. zondag). Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
G.J. van Wyk (2003), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, StellenboschDonderdag s.nw. Thematische woordenboeken
N. van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboekdonderdag (vert. van Latijn dies Iovis)
Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015donderdag ‘vijfde dag van de week’ -> Mohegan-Pequot dozortar ‘vijfde dag van de week’; Negerhollands donnersdag, donnerdag ‘vijfde dag van de week’; Berbice-Nederlands dondrodaku ‘vijfde dag van de week’; Sranantongo donderdag ‘vijfde dag van de week’; Arowaks dondodakha ‘vijfde dag van de week’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamdonderdag* vijfde dag van de week 1257 [CG I1, 68] Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |