Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
doffer - (mannetjesduif)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, 4 delen, Amsterdamdoffer zn. ‘mannetjesduif’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpendoffer* [mannetjesduif] {duver 1287} afgeleid van duif, zoals kater van kat. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidendoffer znw. m., mnl. dûver (ook dûveric, dûverinc) nog wvla. dǖver naast doffer, doffert in andere dialecten, vgl. verder fri. doffert, mnd. duffer, nnd. duffert, staat evenals nhd. tauber naast taube zo ook naast duif. De doffer heeft in de nl. dialecten verschillende namen: in de saks. streken aorent, in de frank. dialecten hoorn, vgl. ook mnl. duufhoern, dofhorn en nhd. dial. taubhorn. — Hetzelfde suffix -er (uit germ. -ran) ook in kater. — Het woord doffer hoort thuis in Zeeland, N. en Z. Holland, Friesland, Groningen, Drente en Overijsel tot aan de Vecht. — Ongetwijfeld een oud woord, immers doffer is met verscherping van de cons. en verkorting van vocaal ontstaan < doever, dus met bewaarde germ. ū. De verdeling van de verschillende benamingen van de doffer geeft de kaart van G. ten Dam Ham Taalatlas afl. 1, 6. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagdoffer znw. In de saks. streken van Nederland heet de doffer aorent (zie arend), in zuiver frankische (Antw., Brab., Limb., een deel van Gelderl. en Utrecht) hoorn; vgl. Teuth. duyfhorn, mnl. duufhoern, dofhorn m., du. dial. taubhorn; het Wvla. kent dü̂ver, ook mnl. (= hd. tauber, laat-mhd. tûber, mnd. dûver m.), de andere dialecten doffer(t) = fri. doffert, mnd. duffer m., nnd. duffert. Dü̂ver, doffer kunnen beide op *ðûƀran- teruggaan, een afl. van germ. ðûƀôn-; zie duif. Voor ’t suffix vgl. kater I. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentdoffer m., Mnl. duvere + Mhd. tuber (Nhd. tauber), van duif gelijk kater van kat. Thematische woordenboeken
K.J. Eigenhuis (2004), Verklarend en etymologisch woordenboek van de Nederlandse vogelnamen, AmsterdamDoffert Friese naam voor het ♂ van de Duif, maar (overdrachtelijk) ook voor dat van de Kieviet [ViF 1976; Zantema 1992]. Het ♀ van de Kieviet heet in delen van Friesland Doke (<Douke) ↑ [ViF; Visser 1993; niet in Zantema]. Doffer Algemene N naam voor het ♂ van de Duif ↑; dikwijls is de gedachte aan een vogeltaxon (de orde Columbiformes) ver verwijderd, wat de spelling doffer dan rechtvaardigt [vD]. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamdoffer* mannetjesduif 1287 [CG NatBl] Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |