Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
dissel - (disselboom)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamdissel 2 zn. ‘boom aan een wagen’ EWN: dissel 2 zn. 'boom aan een wagen' (1507) P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpendissel2* [disselboom] {dissel, diesele 1460-1514} oudsaksisch thisla, oudhoogduits dīhsala, oudengels ðīsl(e), oudnoors þīsl; buiten het germ. latijn temo [disselboom]. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidendissel 2 znw. m. ‘disselboom’, mnl. diesel, os. thīsla, ohd. dīhsala (nhd. deichsel), oe. ðīxl, ðīsl(e), on. þīsl < germ. *þinhsla, *þinhsila. Men verbindt dit woord gewoonlijk met een idg. wt. *tengh ‘trekken, spannen’, vgl. av. thanjayeiti ‘trekken, de boog spannen’, lat. temo (< *tenksmo) ‘dissel’, osl. tęgnąti ‘trekken’, lit. tingùs ‘traag’ en verder on. þungr ‘zwaar’ (IEW 1067). N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagdissel II (disselboom), dial. ook dîsel, mnl. diesel, *dissel (v.?). = ohd. dîhsala v. (nhd. deichsel), os. thîsla v., ags. ðîxl, ðîsl, ðîsle v., on. þîsl v. “dissel”, germ. *þîχslô(n)- uit *þiŋχslô(n)- < *þeŋχslô(n)-, idg. *teŋqslâ- (of met ḱ?). Verwant met lat. têmo “dissel” (*teŋksmon-), opr. teansis “id.”, misschien ook hierbij lat. telo “pompzwengel” bij Isidorus. Verdere combinaties zijn onzekerder. Wellicht met idg. -qs- uit -gs- bij av. ϑanǰ-aya-, obg. tęgnąti “trekken”? Samenhang hoogerop met den bij gedijen besproken wortel teŋq- is niet wsch. te maken. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagdissel II (disselboom). Lat. têmo ‘dissel’ wordt ook wel op andere grondvormen herleid, maar zal in ieder geval verwant zijn. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentdissel 2 m. (disselboom), Mnl. diesele, Os. thîsla, + Ohd. dîhsala (Mhd. dîhsel, Nhd. deichsel), Ags. dísle, On. þĭsl: Ug. *þîhsl- uit *þeŋhsl- + Lat. temo (Fr. timon), Idg. *teŋksm-. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunsdissel II: veral nog in disselboom; Ndl. dissel (Mnl. diesel, dial. dīsel), Hd. deichsel, verb. m. Lat. temo, “balk, paal”, misk. ook m. Lat. telo, “pompswingel”, ander verw. onseker. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015dissel ‘disselboom’ -> Sranantongo desre ‘stang aan wagens voor de verbinding met paard of auto’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamdissel* disselboom 1460-1514 [MNW] Overige werken
Julius Pokorny (1959), Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch, Bern.tengh- ‘ziehen, dehnen, spannen’, ar. *thengh-, doch wohl trotzdem Erweiterung von ten-1 ds., tn̥ghu- ‘schwer’
Av. θang- (θanǰasā̊ntē, θanǰayentē, Partiz. θaxta-) ‘ziehen, Bogen spannen’; aber θanvarǝ, Abl. θanvanāt̰ ‘Bogen (als Schußwaffe)’ nach Mayrhofer durch Kontamination mit *danvan- (= ai. dhánvan-, oben S. 234) entstanden; osset. t’i̥nji̥n ‘ausdehnen’; arm. t’anjr, Gen. t’anju ‘dicht, dick’ (*tn̥ghi̯u-); WP. I 726 f., WH. II. 658, Trautmann 318, Vasmer 3, 166. Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |