Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
diode - (halfgeleiderelement)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamdiode zn. ‘halfgeleiderelement’ EWN: diode zn. 'halfgeleiderelement' (1937) P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpendiode [buis met twee elektroden] {1926-1950} gevormd van grieks dis- [tweemaal] + hodos [weg], verwant met latijn cedere [gaan]. Thematische woordenboeken
P.H. van Laer (1949), Vreemde woorden in de natuurkunde, Groningen/Batavia.Diode (< → di- (1), + → -ode). Radiolamp met twee → electroden. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015diode ‘buis met twee elektroden’ -> Indonesisch diode ‘buis met twee elektroden’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamdiode buis met twee elektroden 1937 [WNT triode] Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |