Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
dille - (steelhuis van schop)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamdille 2 zn. ‘steelhuls’ EWN: dille 2 zn. 'steelhuls' (1467) P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpendille1* [steelhuis van schop] {dulle 1467} oudhoogduits tulli [buisje waarin de pijlpunt zit, pijlpunthouder]; voor de etymologie vgl. dal. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidendille 1 znw. v. ‘buis tot het opnemen van de steel van een gereedschap’, mnl. dille. Daarnaast ablautend mnl. dulle vgl. ohd. tülle o. (nhd. tülle v.) ‘id.’ (mhd. ook: ‘omheining van planken, paalwerk’). Dat het woord zeer oud is, leert de ontlening van fra. douille aan het oudfrankisch. Naast het germ. * delja, *dulja staat ook een *dulō: ohd. dola v. ‘buis’, mnd. dole, dolle v. ‘gracht’ (zie: doel), *daljō: nnl. del, oe. dell ‘dal’, *dōliō: mhd. tüele ‘verdieping’ en *dēliōn: on. dæla ‘geul, goot’. — Voor de etymologie zie: dal. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagdille I (buis, waarin de steel van een schop e. dgl. bevestigd wordt), nog niet bij Kil. = mnd. dille v. “id.”. Mnl. komt in dezelfde bet. dulle v. voor, = mhd. tülle o. (nhd. tülle v.) “id.” (mhd. ook “omheining van planken, paalwerk”), germ. *ðuljô(n)-, -ja-. [Hiernaast ðulô- in ohd. dola v. “buis” (nhd. dole), mnd. dōle (ook dolle) v. “gracht”; men gaat echter ook van *þulô- uit en combineert dat met gr. sōlḕn “buis”, oruss. tulü, oi. tûṇa- “koker”.] Ndl. mnd. dille staat tot dulle in ablaut: *ðiljô(n)-, idg. *dheljâ-. De bett. “buis, gracht” wijzen voor idg. dhel- op een grondbet. “nauw, hol” of “uithollen, uitgraven”. Of is de oudste bet. “riet, rietbuis”? Combinaties buiten het Germ. zijn twijfelachtig. Misschien bij de onder dal besproken woordgroep? Fr. douille “dille” gaat op lat. ductile “afvoerbuis” terug. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagdille I (buis). Fr. douille ‘dille’ wordt beter uit het Germ. afgeleid. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentdil 1(le) v. (aan een spade), Mnl. met. ablaut dulle + Mhd. en Nhd. tülle, wellicht niet verwant met dola bij daal. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
A.A. Weijnen (2003), Etymologisch dialectwoordenboek, Den Haagdil, dille deel van gereedschap waarin de steel sluit (Noordoost-Nederland). Ablautend ~ met n.o. dul ‘id.’ (= hgd. tülle ‘id.’) ~ hgd. dohle ‘buis’. Combinatie buiten het Germaans onzeker. dul kokervormig iets waarin een steel past (Noordoost-Nederland). = mnl., geld. dulle (= hgd. tülle ‘buisje’). Het woord is oud, want » fra. douille. Wschl. ablautend ~ nl. dil(le) (mndd. dille) en ~ ohgd. dola ‘buis’. Misschien van de basis waar ook dal bij hoort. dulle II naaf (zuidelijk Zuidwest-Drente). Vgl. fri. tölle, tuolle ‘naaf, melkstoeltje’. Mogelijk zijn twee etymologisch verschillende woorden door elkaar gelopen. Enerzijds zijn er verwante vormen met r vòòr l: ijsl. thyrill ‘roerstok’, ono. thurla ‘oprollen’, ouder fri. tourle ‘melkstoeltje’, Bilts turl ‘melkstoeltje’ en hgd. dorlen ‘zich draaien’, woorden met een i.e. basis die o.a. ‘draaien’ betekent, (waarbij men voor de wegval van r kan denken aan hgd. welt ‘wereld’ naast wereld en oostbrab. kel ‘kerel’ naast nl. kerel). Anderzijds kunnen er woorden zijn van een basis die een ‘uitholling’ of ‘welving’ aanduidt zoals nl. dille ↑ ‘soort buis om de steel van een gereedschap op te nemen, nl. dal, russ. dol ‘dal’, ensch. dul ↑ ‘deel boven aan een spade waarin de steel gestoken wordt’, geldov., mnl. dulle ‘buis waarin een steel gestoken wordt’, ohgd. tülle ‘buis waarin een steel gestoken wordt’, ohgd. dola ‘buis’, gr. thólos ‘koepel’. Reeds vroeg is de frankische vorm van het woord in het franse douille ‘schaft, overtrek’ ontleend. De verhouding tot dial. duil ‘lisdodde, een plant met een kokervormige aar’ is ook onduidelijk. Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |