Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
deel - (plank, vloer)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamdeel 2 zn. ‘plank, planken vloer, dorsvloer; hooizolder’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpendeel2* [plank, vloer] {dele, deel 1343-1344} nl. dial. ook dael, del, oudsaksisch thili [planken vloer], oudhoogduits dili [plank, vloer], oudengels þille, þel [plank], oudnoors þili, þil [plank, doft], þel [grond]; buiten het germ. oudpruisisch talus [vloer], litouws tilės [planken vloer in boot], oudkerkslavisch tĭlo [bodem]. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidendeel 1 znw. v. ‘plank, dorsvloer’, mnl. dēle v. ‘plank, vloer’, ohd. dili o. ‘plank, vloer of wand van planken’, os. thili v. ‘plankenvloer’, on. þili, þil o., waarnaast þel ‘grond, bodem’. — oi. talam ‘vlakte, voetzool’, lat. tellus (> *teln-) ‘aarde’, osl. tŭlo ‘vloer’, oiers talam (< *talmon) ‘aarde’, lit. tìles ‘planken vloer in een boot’, opr. talus ‘vloer’ (IEW 1061). — > ne. dele, deale (sedert 1402), vgl. Bense 73. Om te verklaren, dat naast elkaar de bett. ‘plank’ en ‘vloer’ optreden, moet men niet zijn toevlucht nemen tot constructies als ‘vastgestampte leemvloer’ > ‘plankenvloer’ > ‘plank’, maar beide afleiden uit de techniek van de oude huisbouw. Want al overheerst in het idg. de betekenis ‘vloer’, zo staan daarnaast toch ook woorden als gr. tēlíā ‘plank, bord’ en lit. tìltas ‘brug’. Daarom kan men eerder verbinden met on. þǫll v. ‘jonge denneboom’ en lat. taleā ‘stek’, osl. talija ‘tak’ en dan uitgaan van de grondsituatie van het bosbedrijf, waaruit het hout voor balken en planken gewonnen werd. Daar bij het maken van de huiswand ook een bestrijking met leem voorkwam, maar vooral ook daar de vloer van de woning uit vastgestampte leem bestond, werd uit dezelfde wt. ook de benaming daarvoor gevormd. — Voor de nevenvorm germ. *þiljō zie: til 1. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagdeel I (plank, dorschvloer), mnl. dēle v; “plank, vloer”. = ohd. dili o. (waarnaast dil, dilo m., dilla v.) “plank, vloer of wand van planken” (nhd. diele v.), os. thili v. “plankenvloer”, on. þili (o., ook þil) “planken vloer of wand”. Het Ags, heeft ðille v. “vloer” = owfri. tille v. “bruggetje”, ohd. dilla v. (zie boven), on. þilja v. “plank in den bodem van een boot, roeibank”; een a-st. is ags. ðël o. “plank”. Germ. þel-, waaruit þil- voor j, i, uit idg. tel-. Verwanten uit andere talen zijn o.a. ier. talam “aarde”, lat. tellûs “id “, gr. tēlía “verkeerbord”, opr. talus “vloer”, oi. tala- “vlakte, vlakke hand, voetzool”. Uit het Balt.-Slav. hierbij nog eenige woorden met i resp. ĭ (reductie-vocaal van e), o.a. lit. tìlės mv. “planken bodem van een boot”, obg. tĭlo “bodem”. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentdeel 1 v. (plank), Mnl. dele, Os. thili + Ohd. dilo (Mhd dil, Nhd. diele), Ags. đill (Eng. thill), On. þili (Zw. tilja, De. tilje) + Skr. talam = bodem, Lat. tellus = aardbodem, Oier. talam = aarde, Lit. tìle = plank, Osl. tĭlo = bodem. Eng. deal komt uit Ndl. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Debrabandere (2011), Limburgs etymologisch woordenboek: de herkomst van de woorden uit beide Limburgen, Zwolledeel, zn.: dorsvloer. Ook Ndl. deel ‘plankenvloer, dorsvloer’. Br. deel betekent daarnaast ook ‘slaaplaats boven de stal’. Hetzelfde woord als Hollands-Utrechts til ‘planken zoldering, hooizolder’ (b.v. in duiventil), Mnl. dele, deel ‘plank, vloer’, Vnnl. dele ‘vloer’ (Kiliaan), Ndl. deel ‘plank, plankenvloer’. Ohd. thil(o) ‘plank, vloer; plankenwand’, Mhd. dil(le) ‘plank, plankenwand, plankenvloer’, Mnd. dele, deel ‘plank, vloer, gang’, D. Diele ‘vloerplank, vestibule, gang’; On. þili, Zw. tilja, De.-N. tilje ‘plank, vloer’; Os. thili ‘plankenvloer’, Oe. þille, ðel ‘plank’, E. dial. theal ‘plank’, maar E. deal ‘plank’, Fri. telle ‘dorsvloer’, dealje ‘planken vloer’. De grondbetekenis lijkt te zijn ‘bodem, vloer’ > ‘plankenvloer’ > ‘plank’, blijkens On. þel ‘grond, vloer’, Oind. talam ‘vlakte’, Lat. tellus ‘aarde, vloer’, Oudiers talam ‘aarde’, Oudpruisisch talus ‘vloer’, Lit. tiles ‘planken vloer in boot’. - Bibl.: Eylenbosch, 1958; Eylenbosch 1962, 53-59; Van Bakel 1997, 90-92. F. Debrabandere (2010), Brabants etymologisch woordenboek: de herkomst van de woordenschat van Antwerpen, Brussel, Noord-Brabant en Vlaams-Brabant, Zwolledeel, zn.: slaaplaats boven de stal; dorsvloer. 1781 deel ‘dorsvloer’, Meierij (Heeroma). Hetzelfde woord als Hollands-Utrechts til ‘planken zoldering, hooizolder’ (b.v. in duiventil), Mnl. dele, deel ‘plank, vloer’, Vnnl. dele ‘vloer’ (Kiliaan), Ndl. deel ‘plank, plankenvloer’. Ohd. thil(o) ‘plank, vloer; plankenwand’, Mhd. dil(le) ‘plank, plankenwand, plankenvloer’, Mnd. dele, deel ‘plank, vloer, gang’, D. Diele ‘vloerplank, vestibule, gang’; On. þili, Zw. tilja, De.-N. tilje ‘plank, vloer’; Os. thili ‘plankenvloer’, Oe. þille, ðel ‘plank’, E. dial. theal ‘plank’, maar E. deal ‘plank’, Fri. telle ‘dorsvloer’, dealje ‘planken vloer’. De grondbetekenis lijkt te zijn ‘bodem, vloer’ > ‘plankenvloer’ > ‘plank’, blijkens On. þel ‘grond, vloer’, Oind. talam ‘vlakte’, Lat. tellus ‘aarde, vloer’, Oudiers talam ‘aarde’, Oudpruisisch talus ‘vloer’, Lit. tiles ‘planken vloer in boot’. - Bibl.: Eylenbosch, 1958; Eylenbosch 1962, 53-59; Van Bakel 1997, 90-92. F. Debrabandere (2007), Zeeuws etymologisch woordenboek: de herkomst van de Zeeuwse woorden, Amsterdamdeel, deil zn.: (dikke) plank; dorsvloer; ijsschots. Naast Wvl. deel, ook delië ‘Noors hout, grenenhout’, Oostends dillie ‘den’. Mnl. dele ‘plank, vloer’, Vnnl. dele ‘vloer’ (Kiliaan). Ohd. thil(o) ‘plank, vloer; plankenwand’, Os. thili ‘plankenvloer’, Mhd. dil(le) ‘plank, plankenwand, plankenvloer’, Mnd. dele, deel ‘plank, vloer, gang’, D. Diele, Fri. telle ‘dorsvloer’, dealje ‘planken vloer’, E. deal ‘plank’. Zie ook dilt. - Bibl.: J. van Bakel 1997. F. Debrabandere (2005), Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de Oost- en Zeeuws-Vlaamse woorden, Amsterdamdeel (G, W, ZV), zn. v.: den; grenenhout; plank. Naast Wvl. deel, ook delië 'Noors hout, grenenhout', Oostends dillie 'den'. Mnl. dele 'plank, vloer', Vnnl. dele 'vloer' (Kiliaan). Ohd. thil(o) 'plank, vloer; plankenwand', Os. thili 'plankenvloer', Mhd. dil(le) 'plank, plankenwand, plankenvloer', Mnd. dele, deel 'plank, vloer, gang', D. Diele, Fri. telle 'dorsvloer', dealje 'planken vloer', E. deal 'plank'. Zie ook dilt. - Bibl.: J. van Bakel 1997. A.A. Weijnen (2003), Etymologisch dialectwoordenboek, Den Haagdeel, dael, del, (ook in ss. met schuur, dors) dorsvloer (Noordoost-Nederland en aangrenzend gebied). = fri. telle ‘id.’ = mnl. dele ‘vloer’ = hgd. diele ‘id.’ = ono., os. thili ‘plankenvloer’. ~ lat. tellus ‘aarde’ ~ oind. talam ‘vlakte’. tielens planken waar een bed op rust (Groningen). Vgl. til. F. Debrabandere (2002), West-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de West-Vlaamse woorden, Amsterdamdeel, zn., uitspr. dil: hout, plank, planken vloer. Ook delië (DB) ‘Noors hout, grenenhout’, dillie (O) ‘den’. Mnl. dele ‘plank, vloer’, Vroegnnl. dele ‘pavimentum, area’ (Kiliaan). Ohd. thil(o) ‘plank, vloer, plankenwand’, Os. thili ‘plankenvloer’, Mhd. dil(le) ‘plank, plankenwand, plankenvloer’, Mnd. dele, deel ‘plank, vloer, wand’. Vgl. D. Diele ‘plank, vloer, gang’, Fri. telle ‘dorsvloer’, dealje ‘planken vloer’, E. deal ‘plank’. Zie dilte. - Lit.: J. van Bakel 1997. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015deel ‘plank, vloer’ -> Engels deal ‘grenen of vuren plank’; Frans dialect delle ‘plank; stok, kinderspel’; Portugees dala ‘keukentafel met een blad, ingelegd met steentjes of keramiek’ Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamdeel* plank, vloer 1343-1344 [MNW] Overige werken
Julius Pokorny (1959), Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch, Bern.tel-2, telǝ-, telu- ‘flach, flacher Boden, Brett’, tl̥-to- ‘Gang’
Ai. tala- n. ‘Fläche, Ebene, Handfläche, Sohle’, sekundär talimam- n. ‘Fußboden’, tā́lu n. ‘Gaumen’; arm. t’ał ‘Gegend, Distrikt’, t’ałar ‘irden, irdenes Gefäß’, t’ałem ‘beerdige, vergrabe’, sehr unsicher t’it’eln ‘Blatt, Platte von Metall’; WP. I 740, WH. II 640 f., 655, Trautmann 321, Vasmer 3, 110, Mayrhofer 1, 469, 487, 499, Specht Idg. Dekl. 23. Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |