Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
chirurg - (geneeskundige die vooral operaties verricht)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamchirurg zn. ‘geneeskundige die vooral operaties verricht’ EWN: chirurg zn. 'geneeskundige die vooral operaties verricht' (1663) P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenchirurg [heelkundige] {chirurgus 1663, chirurg 1872} wellicht < hoogduits Chirurg < latijn chirurgus [heelkundige] < grieks cheirourgos (vgl. chirurgie). Ontlening uit het hd. is niet zeker; het woord kan ook een verkorting zijn van chirurgijn. P.H. Schröder (1980), Van Aalmoes tot Zwijntjesjager, Baarnchirurg Een chirurg is een specialist die vooral heelkundige operaties verricht. Cats zegt dat een chirurg moet bezitten: een valcken oog, een leeuwenhart, een juffershand. Die laatste eigenschap is in overeenstemming met het woord chirurg. Dat is namelijk een samenstelling bestaande uit twee Griekse woorden: cheir: hand en ergon: werk, verrichting, daad. Die vormden samen het woord cheirourgos dat in het Latijn de vorm chirurgus kreeg en in het Frans Chirurgien werd. Dit leverde in het Nederlands het woord chirurgijn op, maar dit woord is verouderd. Het duidde een geneesheer met onvolledige bevoegdheid aan. De vorm chirurg is uit het Duits overgenomen en betekent dus letterlijk: handarbeider. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenchirurg late ontlening < lat. chirurgus < gr. cheirourgós ‘eig. ‘die met de hand werkt’. Daarnaast staat chirurgijn, mnl. siroergien, cirorgien, cyrurgien < ofra. cirurgien, vgl. ook mnl. surisien, surgien, surgijn, evenals ne. surgeon < ofra. surigien, surgien. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagchirurg znw. Evenals hd. chirurg m. een jonge ontl. uit lat. chîrurgus < gr. kheirourgós. Hiervan komt ook ofr. cirurgien (> mnl. siroergien, cirorgien, cyrurgien m.), sur(i)gien (> mnl. surisien, surgien, surgijn m., eng. surgeon), nieuwfr. chirurgien (> ndl. chirurgijn). Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
G.J. van Wyk (2003), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Stellenboschchirurg s.nw. Thematische woordenboeken
Nicoline van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboekchirurg (Latijn chirurgus)
Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamchirurg heelkundige 1877 [WNT wegwisschen] <Duits Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |