chagrijn zn. ‘verdrietige, knagende ontevredenheid; chagrijnig persoon’
Nnl. chagrin “moejelijkheidt, knaging” [1720; Meijer], chagrin, chagrijn ‘knagende ontevredenheid’ [1731-35; WNT overjarig], chagrin ‘moeilijkheid, verdriet’ [1805; Meijer], chagrijn ‘chagrijnig persoon’ [1898; Dale].
Ontleend aan Frans chagrin ‘gemelijkheid’ [ca. 1541; Rey], eerder al ‘bitter verdriet’ [1450; Rey], zelfstandig gebruik van het bn. chagrin ‘gemelijk; bitter’ [1389; Rey], teruggaand op Oudfrans chagrin ‘melancholicus’, van onduidelijke oorsprong, of op het werkwoord chagriner ‘gemelijk zijn; treuren’ [1424; Rey], eveneens van onduidelijke oorsprong.
Dauzat neemt aan dat chagrin met een voorvoegsel ca-, cha- gevormd is uit het Oudfranse werkwoord graignier ‘bedroeven, wrok voelen’ [12e eeuw], een afleiding van graim, grain ‘bedroefd, smartelijk’ [12e eeuw]. Dit is op zijn beurt ontleend aan pgm. *grama- ‘boos, verdrietig’ (zie → gram 2). Herkomst en betekenis van het voorvoegsel ca-, cha- blijven onverklaard; Dauzat suggereert een mogelijk verband met Latijn cap- ‘hoofd’ (verwant met → hoofd). Rey ziet chagriner ‘treuren, verdriet tonen’ als gevormd uit het grignier ‘de tanden ontbloten, tandenknarsen (van woede)’ [12e eeuw] of grincer, grincher ‘zuur kijken’ [1530], eerder al ‘tandenknarsen’ [14e eeuw]. Grignier is ontleend aan Frankisch *grinan (zie → grienen). Het voorvoegsel kan misschien Frans chat ‘kat’ zijn. Het werkwoord zou dan ‘een kattengrimas trekken’ betekenen.
Nederlandse spellingvarianten zijn/waren sjagrijn en volkstalig saggerijn [1913; WNT].
♦ chagrijnig bn. ‘zuur, gemelijk’. Nnl. in sagrijnigheid [1866; WNT ding I], chagrijnig ‘id.’ [1884; WNT], sjagrijnig ‘id.’ [1884; WNT vlies I]. Afleiding van chagrijn.
EWN: chagrijn zn. 'verdrietige, knagende ontevredenheid; chagrijnig persoon' (1720)
ANTEDATERING: vnnl. mijn kop is vol Chagrijn [1672; Molière, 3]
Ook: chagrijn (bn) 'chagrijnig' in seer korzel, chagrin, end' eygen-sinnich [1676; Carlier, 36]
EWN: ♦ chagrijnig bn. 'zuur, gemelijk' (1866)
ANTEDATERING: zulke Chagrijnige trekken [1781; 't Hoen, 22]
[J. Luif (2010-2018), 'Oudere dateringen van woorden uit het EWN', in: Trefwoord (bewerkt)]