Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
botter - (vaartuig)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdambotter zn. ‘vissersvaartuig op de Zuiderzee’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenbotter* [vaartuig] {1849} hoewel men kan denken aan de botte [stompe boeg] en aan botten [slaan], vanwege de hoge, brede steven, die bij hoge golven flink buist, lijkt het het meest waarschijnlijk dat de naam stamt van de (Zuiderzee) bot, vgl. middelnederlands botschip, voor vissersschip dat bot aanvoert → bot1. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenbotter znw. m., eerst nnl., vgl. fri. botter. Terschellings woord voor een Urker vissersschuit met een ronde boeg. Dat maakt het waarschijnlijk, dat de naam afgeleid is van bot 4. Opmerkelijk is de klankovereenstemming met scheepsnamen als bom en bons; echte onomatopoeën (K. Heeroma, Ts. 61, 1942, 45-77) zijn het natuurlijk niet. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagbotter znw., eerst nnl. = fri. (Terschelling) botter “Urker visscherschuit met ronden boeg”. Wellicht van bot IV: ospr. bet. “schip met stompen boeg”. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentbotter 2 m. (vaartuig), : wel van bot 4.; verg. haringbuis en bij Kil. botschip. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Debrabandere (2007), Zeeuws etymologisch woordenboek: de herkomst van de Zeeuwse woorden, Amsterdambotter, boeter, boetje zn. m./o.: zeilvissloep met stompe boeg. Ook Blankenbergse boeter, blank boetje, boeter. Gewoonlijk afgeleid van de visnaam bot, blijkens Mnl. botschip ‘sloep voor botvangst’. Of afl. van bot ‘stomp’ vanwege de stompe boeg. Of afl. van botten ‘stoten’, omdat het schip met zijn stompe boeg tegen de golven stoot. – Lit.: J. van Beylen, De botter: geschiedenis en bouwbeschrijving van een Nederlands vissersschip, Weesp, 1985. Thematische woordenboeken
E. Sanders (1993), Eponiemenwoordenboek: Woorden die teruggaan op historische personen, AmsterdamVolgens de Grote Koenen is de botter genoemd naar ‘Klaas Botter van Marken’. Geen enkel etymologisch woordenboek bevestigt deze verklaring.
Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015botter ‘vaartuig’ -> Duits Botter ‘platbodem, Hollands zeilvaartuig’; Deens botter ‘vaartuig’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdambotter* vaartuig 1849 [WNT] Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |