Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
boter - (zuivelproduct)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamboter zn. ‘zuivelproduct’ EWN: boter zn. 'zuivelproduct' (1240) P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenboter [voedingsstof van melk] {bot(t)er 1201-1250} < latijn butyrum [boter, room] < grieks bouturon [boter, lett.: koeienkaas], van bous [koe] + turos [kaas]. De uitdrukking boter aan de galg zal willen zeggen dat een galg een onaangename zaak is en blijft, of men er nu iets fijns op smeert of niet. De uitdrukking botertje tot de boom [zoals men het zich maar wensen kan] wil zeggen ‘boter tot de bodem van het vat’, waarbij boom dus een samentrekking is van bodem. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenboter znw. v., mnl. boter, botre, botter, butter v. (o.?) (boter in de zuidelijke dialecten, botter en butter meer in het noorden), fri. buter, buoter, butter, evenals ohd. butera v., ofri. butere v. (of butera m. ?), oe. butere v. (ne. butter) < lat. butyrum < gr. boũturon. Evenmin als de Romeinen en de Grieken kenden de Germanen de boter als voedingsmiddel. Zij werd als zalf voor het insmeren van de huid gebruikt, zoals dat de klassieke schrijvers vermelden; daarop wijst ook, dat verschillende woorden voor ‘boter’ eigenlijk ‘zalf’ betekenen. Het schijnt dat de Grieken de boter als voedingsmiddel bij de Skythen hebben leren kennen. Dat vooronderstelt een nieuwe behandeling van de melk en daarom heeft het nieuwe woord, ook bij de Germanen, inheemse benamingen verdrongen. Als zulke oudere woorden kennen wij ohd. ancho m., een oud woord vgl. oi. añji-, añja- ‘zalf’, opr. anctan ‘boter’ bij lat. unguo ‘zalven’ (IEW 779) en on. smjǫr ‘vet, boter’, naast os. ohd. smeru, oe. smeoru, ‘vet’, vgl. got. smairþr ‘vet’ (voor de etymologie AEW 520). Verder oi. sarpis ‘gesmolten boter’ naast kypr. élpos (zie: zalf). — Men neemt aan, dat de Germanen reeds de boter gebruikten, voor zij in aanraking met de Romeinen kwamen; de overname van het nieuwe woord betekent dus niet, dat zij de boter eerst nu leerden kennen, maar wijst veeleer op een betere wijze van bereiding. Naast boter, dat de eigenlijke Brabantse vorm is, staat botter (Utrecht) en butter (Holland). Zie voor de terugdringing van het butter-gebied K. Heeroma, Holl. Dialekt. stud. 1935, 27 en kaart 15. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagboter znw., mnl. bōter, botre, botter, butter v. (o.?) “boter”. De ō- (eu-)vorm schijnt vooral in zuidelijke diall. voor te komen (Maastricht, Leuven, Aalst, Wvla.), die met ŏ, ŭ en tt in frank. saks. en holl. streken van Noordnederland, ook in fransch Vlaanderen; in ʼt Fri. bûter, buter, buotter, butter. = laat-ohd. butera v. (nhd. butter v., opperdu. m.). mnd. botter v., ofri. butere v. (of butera m.?), ags. butere v. (eng. butter). Een algemeen-wgerm. ontleening uit lat. butyrum (gr. boúturon, misschien oorspr. skythisch) “boter” - niet oerwgerm. blijkens de t van ʼt laat-ohd. woord -; de lat. schrijftaalvorm is ontleend, niet de rom. vorm (waaruit fr. beurre, ofr. bure, it. burro enz.) De quantiteit van de lat. u en i schijnt niet vast te zijn geweest. Wsch. duidde het woord in ʼt Germ. oorspr. een bepaalde soort boter aan; want de Germanen kenden de boterbereiding, het Ohd. bezit zelfs twee germ. woorden voor “boter”: ancho m. en chuo-smëro m. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentboter v., Mnl. botere, gelijk Ohd. butera (Mhd. buter, Nhd. butter) en Ags. butera (Eng. butter), Ofri. butere, uit Mlat. butyrum, waaruit ook Fr. beurre en It. burro; dit butyrum van Gr. boúturon, van onbekenden oorsprong, maar waarin echter de volksetym. boũs = rund (z. koe) en turós = kaas vond. Dat het Hgd. de t niet verschoven heeft tot ss, bewijst niets voor den datum der ontleening, daar het Hgd. de tr niet verschuift. Het Oudgerm. had eigen woorden als ancho, smero, smalt. Vormen met enkele of dubbele t (bij onmiddellijk volgende r) en met of zonder umlaut staan nevens mekaar: boter, botter, beuter, butter: vergel. schotel. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
G.J. van Wyk (2003), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Stellenboschbotter s.nw. J. van Donselaar (1989), Woordenboek van het Surinaams-Nederlands, Muiderbergbo’ter (de), (ook:) snot. Roy zat naast een kleintje dat héél lief was. Maar dat telkens als die ‘boter’ uit haar neus dreigde te druipen, deze weer met een ademtrek naar binnenzoog (Cairo 1977: 164). - Syn.: neusboter*. - Zie ook: boterneus*. S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunsbotter: – (deftiger en veroud.) boter – , “’n bep. produk v. room of olierige plante”; Ndl. boter (Mnl. boter/botre/botter/butter, in suid. dial. boter, in noord. dial. botter, soos by vlees – vleis; by vRieb o.a. bo(o)ter/botter), Eng. butter, Hd. butter, soos Fr. beurre uit Ll. butyrum; herk. hoërop onseker. J. du P. Scholtz (1961), Afrikaanse woorde en uitdrukkinge - eiegoed of erfgoed?, uitgegee deur Edith H. Raidt, in: Tydskrif vir Geesteswetenskappe, pp. 235-290Botter snw. Segsw.: Vars botter en warm brood is die ou(e) man se bitter(e) dood. – Corn. en Vervl. 1607: Vers(ch)e boter en vers(ch) brood is mijn dood, zei de man. Met geringe afwykinge ook Joos 458, De Bo 167, De Cock 5, Rutten 37, Teirlinck 94. Thematische woordenboeken
Nicoline van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboekboter (Latijn butyrum)
C.H.Ph. Meijer (1919), Woorden en uitdrukkingen verklaard door Dr. C. H. Ph. Meijer, AmsterdamBoter tot den boôm, uitdrukking gebruikt om een toestand van volkomen of althans overgroot geluk of welstand aan te duiden; vroeger dikwijls in ’t bijzonder bij een bruiloft. Het is ontleend aan den boterhandel, waar niet altijd de vaten tot den bodem toe dezelfde goede kwaliteit van zuivere boter bevatten. Bekend zijn de woorden, waarmede Vondel’s Leeuwendalers eindigen: “De koeien geven melck en room, Het is al boter tot den boôm. Men zingt al Pais en Vree.” Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015boter ‘voedingsstof van melk’ -> Ewe bútrù ‘voedingsstof van melk’; Gã butru ‘voedingsstof van melk’; Twi bútùru ‘voedingsstof van melk’; Zuid-Sotho botoro ‘voedingsstof van melk’ Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamboter voedingsstof van melk 1240 [Bern.] <Latijn Idioomwoordenboeken
F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen325. Er de boter uitbraden,ook wel de boter braden, d.w.z. smullen, het er eens van nemen; vetpot hebben. Sedert de 17de eeuw aangetroffen (vgl. Gew. Weuw. III, 48) en thans nog algemeen bekend; ook in het Friesch: nou scille wy de bûter ris útbriede. Vgl. Halma, 716: De boter uitbraaden, niets spaaren om iemand wel te onthaalen; Ndl. Wdb. III, 703; Handelsblad 9 Febr. 1918, p. 5 k. 3 (A): De kermisvierders wilden d'r voor het laatst nog eens de boter uitbrajen. 322. Wie boter op zijn hoofd heeft, moet uit de zon blijven,d.w.z. die in een glazen huisje woont, moet met geen steenen gooien of geen steen op zijn buurmans dak werpen (Harreb. I, 105 a; Huygens VI, 91; Esopet, Ital. Waarzegger, 5), wie lijdt aan het een of ander gebrek, heeft geen recht het een ander te verwijten, moet er aan denken, dat wie kaatst den bal moet wachten. ‘Dus moet geen bakker worden, die een hoofd van boter heeft,’ zegt Tuinman I, 266. Ook Cats, 159 b waarschuwt: Wiens hoofd van boter is, die moet gedurig schromen; Ook thans komt de uitdr. meermalen voor; zie Het Volk 19 Juli 1913, p. 9, kol. 3: Het spreekwoord zegt wie boter op het hoofd heeft, moet uit de zon blijven. Dus wilt gij anderen verwijten, doe het dan in de eerste plaats zelf niet; Ghetto2, 17: Hou jij je mond nou maar Coenie, want wie boter op zijn hoofd heeft, mot uit de zon blijve; Sjof. 273: Zie je wel, dat 'r geen een buiten kwam. Ze hadden boter op de kop (ze voelden zich schuldig), ze zorgden wel niet in de zon te loopen de vuile dievenbende; Haagsche Post, 2 Oct. 1920, p. 1 k. 2: In de tweede plaats viel deze keuze niet in den smaak, omdat de nieuwe premier wat men noemt boter op 't hoofd heeft en dus maar liever niet zoo in het zonnetje gezet moest worden. De heer Leygues heeft tijdens een van zijn ministerschappen een kleine onvoorzichtigheid begaan. Vandaar de boter. Vgl. nog Harreb. II, XXVII; De Telegraaf, 30 Jan. 1915 (avondbl.) p. 9 k. 2: Mr. Troelstra zal goed doen met deze spreekwoorden van buiten te leeren: Wie in een glazen huisje zit, moet niet met steenen gooien. Wie boter op z'n hoofd heeft, moet niet in de zon loopen; Het Volk, 21 Maart 1914, p. 13 k. 1: Wij hebben ‘Het Huisgezin’ er aan moeten herinneren, dat het inzake eerbied voor de wet als roomsch orgaan te veel boter op het hoofd had, om in de zon te komen staan. - ‘Wie boter op z'n hoofd heeft, moet niet in de zon loopen’, zegt een bekend Hollandsch spreekwoord..... En juist ten opzichte van het verplichte lidmaatschap hebben de heeren aardig wat boter op hun hoofd; 16 Juli 1914, p. 7 k. 1: Och arme, blijf toch uit de zon, als ge boter op uw hoofd hebt; 10 Nov. 1913, p. 3 k. 1; 14 Nov. 1913, p. 6 k. 3; 22 Oct. 1913 p. 6. k. 2: Moet dan de kommandant, die zooveel boter op het hoofd heeft, hier op hoogen toon spreken van chantage en meineed? De Blauwe Vaan, 19 Dec. 1914, p. 1 k. 4: Wie boter op zijn hoofd heeft, moet niet in de zon gaan staan; Groot-Nederland, Oct. 1914, p. 405: Wie boter op z'n hoofd heeft, mot niet in de zon loopen. In het nd. is de zegswijze ook bekend; zie Eckart, 69: Wecker (wer) Botter uppen Kopp hett möt nich in de Sunn goan; hd. Wer selbst in einem Glashaus wohnt, soll nach andern nicht mit Steinen werfen. 323. Het is boter aan de galg,d.w.z. het is vergeefsche moeite; eene uitdrukking, die we in de 17de eeuw aantreffen in een bundeltje liederen Maer 't verdriet my nu, myn Roosken, 't Is al boter aen de galgh.Verder ook Kluchtspel III, 141; Spaan, 180; Gew. Weuw. III, 18: 't Was boter tegen de galg gesmeerd. In de 18de eeuw vindt men ze opgeteekend in het Boere-Krakeel, 60; Willem Leevend III, 195; Adagia, 7: Boter aen de Galge gekletst, oleum et operam perdere; bl. 8, waar ze vertaald is door currus bovem trahit; en V. Janus, III, 292; Nest, 98: Het is toch boter tegen de galg gekletst. Thans is zij zoowel in Noordals in Zuid-Nederland algemeen bekend; vgl. Ndl. Wdb. III, 704 IV, 171; Joos, 98: Het is smout, boter aan de galg; Teirl. 201: 'Es al boter an de galge, in verbinding met de ww. kletsen, slaan, smijten, smeren, lappen, klakken, plakken; Waasch Idiot. 138 a: 't Is boter tegen de galg gekletst, 't is vergeefsche moeite; Volkskunde XXII, 82: 't Is allemaal vet aan de galg weggestreken; in het Friesch: it is bûter oan 'e galge; in de Rijn-provincie: dat es Botter ên der Galge gesmêt (unwürdigen geholfen); zie Eckart, 69. Met Tuinman I, 19 geloof ik, dat men er niets anders mee heeft willen uitdrukken dan ‘al strijkt men daar aan noch zo veel boter, zy is en blijft een galg.’ Boter, iets fijns, lekkers, aan een galg te smeren, is ze verspillen (vgl. het mnl. den wech der hellen mit honich besmeren); vandaar kreeg de uitdr. de beteekenis van: nutteloos werk verrichten, vergeefsche pogingen doen, om iets te bewerken. In Vlaanderen gebruikt men hiervoor ook: 't is water op een eend (Joos, 98); het is gelijk het op eene aande regent (De Bo, 5 b), dat te vergelijken is met het hd. an dem läuft alles ab. 324. Boter bij de visch.Een andere uitdrukking voor geld bij de visch (De Brune, 335) of ook wel hand op 't plankje, dat men zegt, wanneer men wil te kennen geven, dat eene contante betaling verlangd wordt. Deze zegswijze wordt aangetroffen bij Sartorius, I, 8, 95, 99; II, 8, 84; bij Tuinman I, 107: ‘Boter by de visch, dit wil zeggen, gereed geld by de koopwaare. Boter wordt by visch vereischt zal ze smaaken’; Harreb. I, 83; Amst. 80; Falkl. VII, 75. Ook in Zuid-Nederland is zij bekend naast geld bij de boter; vgl. Schuermans, 71; Joos, 75; Teirl. 201; 465 en Waasch Idiot. 138 a. De eigenlijke beteekenis zal wel geweest zijn, zooals Tuinman vermoedt, dat visch en boter bij elkaar behooren, anders smaakt hij niet; eene opvatting, die wellicht steun vindt in het volgende citaat uit de 17de eeuw: 'k Heb naer u groot verlangen, ick wensch naer u altoos, In Westfalen beteekent bueter bi de fiske hewwen, gut leben; zie Eckart, 69. 326. Boter(tje) tot den boômwordt gezegd van gelukkige omstandigheden, voorspoed, welvaart, overvloed. De uitdr. is sedert de 15de eeuw bekend en in de 17de eeuw vrij gewoon, vooral in toepassingen op het huwelijk, de wittebroodsweken (Ndl. Wdb. III, 702); dialectisch komt zij ook nu nog voor. Wat men er in eigenlijken zin mede bedoelt, is niet zeker; waarschijnlijk wil men zeggen dat niet alleen boven, maar tot op den bodem van het vat, zuivere, onvervalschte boter is te vinden. Vgl. H. de Luyere, 36: T is hier al boter totten bodem toe; Huygens, Hofwijck, vs. 651: De Berghjens die ghy vleidt zijn blanck en groen om 't seerst, Evenzoo Oogentroost, vs. 352: 't Vell-diepe rood en wit, dat met den dagh verdwijnt, Zie verder Vondel, Leeuwendalers, vs. 2150; Geboortklok, vs. 671; Poirters 149; Tuinman I, 101: 't Is boter tot den bodem toe. Dat wil zeggen, 't is al weelde: gelyk een ton, die met boter van boven tot onder opgevult is; Harreb. I, 65; Ndl. Wdb. III, 702 (en verbeteringen); Het Volk, 11 Januari 1915 p. 5 k. 1: Een deel der burgerlijke pers blijft tegen heug en meug in beweren, dat het in de vluchtoorden alles botertje tot den boom is; Nkr. IV, 21 Aug. p. 4; 16 Oct. p. 6; Zondagsblad van het Volk, 2 Juli 1905 p. 2: Het is waarlijk niet alles botertje tot den boom met zijn veelbewogen leven; H.v.Z. 44: Eerst 'm uitschelde en uitvloeke en nou.... alles botertje tot an de boom; Boekenoogen, 102: 't Is botertje tot den boôm en karnemelk zonder end, 't is alles even mooi en goed; V.d. Water, 63: 't Is toar bottertje boven (boter tot bovenaan, tot den rand toe?), 't is daar vetpot. 642. Geld bij de visch!d.w.z. dadelijk, contant betalen, boter bij de visch (zie no. 324). In de 17de eeuw was deze zegswijze bekend, zooals blijkt uit Coster 33, vs. 707: Jan Soet: 'k Selmen metter haest in de klieren gaen steecken, Zie ook Van Moerk. 418; De Brune, 335: Gheld by de vis, dat gaet niet mis; Paffenr. 64; Sartorius I, 8, 95 en 99: hy wilt gelt by de visch. De zegswijze komt overeen met geld bij de leverancie, dat we lezen bij Winschooten, 135. Vgl. nog Sewel, 895: Geld by de visch, ready money; Harreb. I, 83; in het fri.: jild (bûter) by de fisk of jild op 'e fingerseinen (= eng. to pay down on the nail); in het Waasch Idiot. 243 b: geld bij de boter (evenzoo Teirl. 465). 1246. Dat is koren op zijn molen,d.w.z. dat komt hem te pas, dat dient hem, dat bevalt hem, evenals den molenaar het koren dat hij krijgt te malen. Eerst bij Sewel, 496 trof ik deze zegswijze aan: Dat is koorn op zyn molen, that is profit for him; Harreb. I, 439. Ook kende men: dat is water op zijn molen (zie Winschooten, 157; Halma, 357 en vgl. hd. das ist Wasser auf seine Mühle, waarbij men te denken heeft aan den molen, die door stroomend water in beweging wordt gebracht 1425. Dat is (oud) lood om oud ijzer,d.w.z. dat is volmaakt hetzelfde; die ruil levert geen voor- of nadeel op; eig. de eene waar wordt verruild tegen de andere van ongeveer dezelfde waarde. 1536. Met den mond vol tanden staan (of zitten),d.w.z. niets zeggen ter verdediging, geen woord kunnen uitbrengen, beteuterd zijn; syn. voor snot en vuile boter staan 1618. Met zijn neus in het vet (of in de boter) vallen,d.w.z. een (onverwacht) fortuintje krijgen; vooral juist komen als men ergens feest viert of smult; een voordeelig huwelijk sluiten. De uitdr. komt in de 17de eeuw voor bij Brederoo, Klucht v.d. Molenaar, vs. 474: Dat ick so ien reys mocht mit myn neus in 't vet raken; Van Eijk III, 41; Nkr. II, 25 Oct. p. 3: Het feit dat Z.E. Gestrenge door zijn benoeming met zijn neus zelf in de boter is gevallen; Kalv. II, 183: Je valt hier met je neus in de boter; Prikk. II, 11: Jij valt ook niet eventjes met je neus in de boter!; Het Volk, 25 Juni 1914, p. 5 k. 2: Nu, ge kunt denken dat hij (een onderkruiper) onder zooveel georganiseerden met zijn neus in de boter viel (leelijk te pas kwam). Elders leest men met zijn aars in de boter vallen (Harreb. I, 84 b), waarvoor men in Friesland zegt mei 't gat yn 'e bûter (of 'bûterfet) falle, gezegd van een meisje zonder geld, dat een rijk huwelijk doet; in Groningen: mit 't achterste (of mit 't gad) in de botter (of in 't bottervat) vallen (Molema 54 a; Bergsma, 67); op de Veluwe: met 't kond in de botter vallen 2695. (Aanv.) Als de kok met de keukenmeid kijft, dan hoort men waar de boter blijft,als twee schelden, die het gewoonlijk eens zijn, twist krijgen, dan komen hunne boevenstreken aan het licht; vroeger ‘als de kok met den bottelier kijft, dan weet men waar de botter blijft, waar meede men seggen wil, dat als de Opperhoofden beginnen oneens te werden, dan hoord de gemeene man, waar het haaperd, en waar het Boefje schuild; want soo lang de kok met de Bottelier het eens is, soo kan de oorsaak van het quaalijk schaffen verhoolen blijven, omdat die twee malkander de Bal toe kaatsen’ (Winschooten, 116). Evenzoo bij Cats I, 458: Tuinman I, 146: Als kok en bottelier zamen kyven, hoort men waar de boter gebleven is.... Zo lang die vrienden zyn, konnen zy zamen ontrouw plegen: maar wanneer daar tusschen twist komt, dan beklappen zy malkanderen, en 't gepleegde komt aan den dag; Harreb. I, 83; Handelsblad 9 Januari 1925 (A) p. 1: Als de kok met de keukenmeid kijft; Ndl. Wdb. III, 738. Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |