Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
blind - (niet kunnende zien)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamblind bn. ‘niet in staat te zien’ EWN: blind bn. 'niet in staat te zien' (1240) P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenblind1* [niet kunnende zien] {blint 1201-1250} oudhoogduits blint, oudsaksisch, oudfries, oudengels blind, oudnoors blindr, gotisch blinds, hierbij het causatief middelnederlands blenden, blinden [blind maken], oudhoogduits blenten, oudfries blenda, oudengels blendan; buiten het germ. litouws blandyti (akis) [(de ogen) neerslaan], lets blendu [ik zie onduidelijk], oudkerkslavisch blęsti [dwalen], verwant met middelnederlands blanden [mengen], engels to blend; de i.-e. stam zal hebben betekend ‘verward, troebel’. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenblind 1 bnw., mnl. blint ‘blind, ondoorschijnend’, ohd. blint, os. ofri. oe. blind, on. blindr, got. blinds. Naast elkaar vinden wij de betekenissen ‘blind’ en ‘ondoorschijnend’. Daarnaast staat het factitief *blandian in mnl. blenden, mnd. blenden, ohd. blenten, ofri. blenda, oe. blendan ‘blind maken’ (got. gablindjan is van blinds gevormd!). Andere ablautstrappen zijn: *bland in os. blandan, ohd. blantan, oe. blandan, on. blanda, got. blandan ‘vermengen’ en *blund in on. blunda ‘de ogen sluiten, met de ogen blikkeren’ (waaruit me. blundern ‘in den blinde handelen’; vgl. ne. blunder), waarnaast blundr ‘slaap’. — osl. blędą blęsti ‘in den blinde gaan’, lit. blendžiuòs, ‘donker worden’, blandaũs, blandýtis ‘de ogen neerslaan’, ‘zich schamen’, lett. blendu ‘zie onduidelijk’ (IEW 157). Pokorny geeft als bet. van de idg. wortel. *bhlendh op ‘vaal, roodachtig; onduidelijk schemeren; dof, ondoorzichtig zijn’ en vermoedt dat zij een afl. is van *bhel, waarvoor zie: blijken. Dan hoort hier ook blond toe. De betekenis van blind zou dan eig. zijn ‘onduidelijk kunnen zien’. Julius Pokorny (1959), Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch, Bern.bhlendh- ‘fahl, rötlich’; ‘undeutlich schimmern’; ‘trübe sein oder machen’ (auch durch Umrühren des Wassers usw.); ‘irren, schlecht sehen’; ‘Dämmerung’, Gehört wohl zu bhel-1.
Ai. bradhná-ḥ (*bhl̥ndh-no-) ‘rötlich, falb’; WP. II 216, 218, Trautmann 34 f., Endzelin KZ. 52, 112, Specht Dekl. 58, 117. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haag[Aanvullingen en Verbeteringen] blind I. Deze woordgroep misschien met lett. maldît bij ier. mellaim enz. (zie mal II), waarbij mogelijk nog gr. amblakískō “ik mis, misdoe”, av. mairya- “bedrieglijk, gemeen”. blind I bnw., mnl. blint (d) “blind, ondoorschijnend” (en overdrachtelijk). = ohd. blint (nhd. blind), os. ofri. ags. (eng.) blind, on. blindr, got. blinds “blind”, in sommige talen ook “donker, ondoorschijnend” en in verschillende overdracht. bett. Hierbij een ablautend factitivum germ. *blanðianan (vgl. dopen naast diep), mnl. blenden, ohd. blenten (nhd. blenden), mnd. blenden, ofri. blenda, ags. blendan “blind maken”. Got. gablindjan “id.” komt direct van blinda-, evenzoo met ander formans ofri. blindia, ags. forblindian “id.”. Mnl. mnd. (ver)blinden (nnl. verblinden) kan ook een jongere vervorming van blenden naar blind zijn; dial. ontstond i vóór nd ook klankwettig uit e. Schwundstufe hebben on. blundr m. “sluimering”, blunda “de oogen sluiten”, meng. blondren “verwarren, in den blinde handelen”, eng. to blunder “een bok schieten”. Niettegenstaande de afwijkende bet. is ook mnl. blanden, ohd. blantan, os. ags. blandan, on. blanda, got. blandan “mengen” verwant. De oorspr. beteekenissfeer van den idg. wortel zal wezen “vaag, verward, duister zijn”. Buiten ’t Germ. vgl. obg. blędą. blęsti “dwalen, porneíein” blądŭ “porneía”, lit. blį́sta, blį́sti “donker worden”, blandýti akìs “de oogen sluiten”. Hoogerop heeft men o.a. aan verwantschap met gr. mélas ”zwarť (zie blauw) gedacht. Dit is niet wsch. Wel kan de idg. anlaut ml- geweest zijn, maar dan is eer lett. maldît “dwalen” verwant. Zie nog blond. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentblind 3 o. (zeil), + Hgd. blinde, hetzelfde woord als blind 1. blind 1 bijv.(niet ziende), Mnl. blint, Os. blind + Ohd. blint (Mhd. en Nhd. blind), Ags. blind (Eng. id.). Ofri. blind, On. blindr (Zw. en De. blind), Go. blinds + Lit. blendżiůs, blesti (= donker worden), Lett. blendu (= ik zie niet duidelijk), Oslav. blędą = dwalen: Idg. wrt. blendh (z. blanden en blond). Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Aarts (2017), Etymologisch Dictionairke vaan ’t Mestreechs, Maastrichtblind (bn.) blind; Sermoen euver de Weurd (18e eeuw) blind, Vreugmiddelnederlands blind <1240>. G.J. van Wyk (2003), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Stellenboschblinding s.nw. blinder s.nw. Thematische woordenboeken
K. van Dalen-Oskam & M. Mooijaart (2005), Nieuw bijbels lexicon: woorden en uitdrukkingen uit de bijbel in het Nederlands van nu, uitgebreid met De Nieuwe Bijbelvertaling, AmsterdamZiende blind en horende doof, met een goed gezichtsvermogen en gehoor gezegend, maar niet in staat of van zins het wezenlijke te onderscheiden. Ook wordt de verbinding in omgekeerde volgorde of met een van beide delen geciteerd. Jezus spreekt tot de mensen in gelijkenissen 'omdat zij ziende blind en horende doof zijn en niets begrijpen' (NBV). Hier past de NBV zich aan bij het moderne taalgebruik; andere vertalingen hebben vrijwel allemaal 'ziende niet zien, en horende niet horen' e.d. De hierboven gegeven betekenis geldt niet voor het onderstaande citaat van Wolkers waar de spreker bedoelt dat hij wat hij ziet en hoort niet zal doorvertellen. Een ongetwijfeld opzettelijke verwisseling vinden we bij Boon: 'Is hij nu ziende doof en horende blind geworden, dat hij niet opmerkt dat het hoofdmotief bijlange niet die 1 mei is?' (L.P. Boon, De Kapellekensbaan/Zomer te Termuren, 1980 (1953/1956), p. 194). Liesveldtbijbel (1526), Matteüs 13:13. Daer omme spreke ic tot hen door gelikenisse, want met sienden oogen en sien si niet, ende met hoorenden ooren en hooren si niet. (Statenvertaling (1637): om dat sy siende niet en sien, ende hoorende niet en hooren, noch oock verstaen.) De lamme leidt de blinde, twee hulpbehoevenden helpen elkaar zo goed en zo kwaad als het gaat. 'Kan de ene blinde de andere blinde leiden? Vallen ze dan niet beiden in een kuil?' (NBV). Dit is de retorische vraag van Jezus ter introductie van de gelijkenis van de balk en de splinter in Lucas 6:39. De zegswijze hierboven wijkt hiervan af in vorm en betekenis, en bijbelse herkomst is dan ook niet met zekerheid vast te stellen. Luikse Diatessaron (1291-1300), p. 108, 20-21. Mar alse de blinde den blinden leidt, so uallense beide in den putte. Met blindheid slaan, blind maken; (fig.) met gebrek aan inzicht treffen. In Deuteronomium wordt duidelijk gemaakt, dat, indien het volk niet naar zijn God luistert, het vervloekt zal worden en door vreselijke rampen getroffen. In de opsomming van deze rampen komt ook het slaan of treffen met blindheid in de zin van 'wegnemen van inzicht' voor. Andere passages, Genesis 19:11 en Zacharia 4:4, betreffen fysieke blindheid. Statenvertaling (1637), Deuteronomium 28:28. De HEERE sal u slaen met onsinnigheyt, ende met blintheyt, ende met verbaestheyt des herten. P.G.J. van Sterkenburg (2001), Vloeken. Een cultuurbepaalde reactie op woede, irritatie en frustratie, 2e druk, Den Haagblind. De bastaardvloek gans blind, die alleen in de 17de eeuw voorkomt, is een substitutievloek van gans kruis ‘bij het Kruis van God’. In plaats van kruis gebruikte men kruik en vervolgens allerlei andere welluidende plaatsvervangers. Misschien is het voor de hand liggender in blind een verbastering te zien van bloed. → Maupie. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015blind ‘niet kunnende zien’ ->? Duits dialect Blinn ‘vensterluik’; Negerhollands blind, blin, blen ‘niet kunnende zien’; Berbice-Nederlands blende ‘niet kunnende zien’; Sranantongo breni (ouder: blinde, blinni) ‘niet kunnende zien; verblinden’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamblind* niet kunnende zien 1240 [Bern.] Idioomwoordenboeken
F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen254. Zoo blind als een mol,of, sedert de 17de eeuw, mol(le)blind (zie nog Antw. Idiot. 1904; bij Brederoo IV, 34: mollich blind). De volksmeening, als zou de mol blind zijn, komt bij ons voor bij Maerlant, Nat. Bl. II, 3655: Talpa dats in Vlaemsche een mol, Ook in het Grieksch τυφλοτερος ασπαλακος (Otto, 340) 255. In het land der blinden is éénoog koning.‘Dat is, onder onwetende munt als wat groots uit, die eenige wetenschap heeft’ (Tuinman I, 364). Reeds in het Grieksch: εν τοις τοποις των τυφλων γλαμων βασιλευει; εν τυφλων πολει γλαμυρος (leepoog) βασιλευει (Schol. Hom. Ω 192); in het Latijn: monoculus inter caecos rex In 't Huys daer de blinde woont Zie verder Bebel, 226: inter caecos unoculus rex est; Erasmus XCVI: inter caecos regnat strabus; Harreb. I, 92; III, 131; 398; Ndl. Wdb. II, 2855; fr. au pays (ou au royaume) des aveugles, les borgnes sont rois; hd. bei den Blinden ist der Einäugige König; eng. in the kingdom of the blind, one-eyed men are kings. 1209. Men kan niet weten hoe eene koe een haas vangt,d.w.z. men kan niet weten, hoe iets heel onwaarschijnlijks toch gebeurt; hoe een dwaze poging, aan wier slagen men twijfelt, toch gelukt. De oudste plaats, waar deze spreekwijze staat opgeteekend, is Campen, 63: mislick waer een Koe een Haese vangt (zie ook De Bo, 547), dat hetzelfde beteekent als de tegenwoordige spreekwijze, en te vergelijken is met: een blint man scoot een quackele (Prov. Comm. 343) of een blint man schiet somtyts wel een craye (Servilius, 35*; Idinau, 80; Taalgids V, 168). Zie verder Westerbaen I, 411: Oock is 't mee al waer bevonden, dat een haes voor snelle honden afgeloopen vrij en los, is gevangen van een os; Hooft, Schijnh. 407: 't Is doch wel geschiedt dat een koe een haes ving 1394. Liefde is blind.Deze gedachte, dat men geen fouten of gebreken ziet in iemand, die(n) men lief heeft, vindt men reeds bij Plato: Τυφλουται γαρ περι το φιλουμενον ο φιλων;, hij die lief heeft wordt blind met betrekking tot het voorwerp zijner liefde. De Romeinen zeiden amens amans, een verliefde is zijn verstand kwijt (Plaut. Merc. 82; Ter. Andr. 218) of nemo in amore videt (Prop. 2, 14, 18; Hor. Sat. 1, 3, 38); mlat. cecat amor mentes ac interdum sapientes; omnis amor cecus: non est amor arbiter equus (Werner, 8; 66). In vele talen wordt deze gedachte op soortgelijke wijze uitgedrukt; zie Wander III, 135; 151 en vgl. het mnl. Minne is blint (zie o.a. Maerlant, Wap. Mart. II, 314; Kaetspel, 42); Goedthals, 23: Die minne is blendt, sy gaet daer mense nyet en sendt, amour aveugle raison; Brederoo I, 311; Cats I, 466: Die van liefde zijn gesteken C. Wildsch. II, bl. 216 en verder de door Harreb. II, bladz. 27 opgegeven bronnen; Villiers, 73; voor Zuid-Nederland zie Volkskunde XXI, 156; Antw. Idiot. 762: De liefde is blind, zee de boer, en hij kuste zij(n) kalf op zij(n) gat; Teirl, II, 212; Waasch Idiot. 404: De liefde is blend, ze zit in de oogen eerst; fri. ljeafde is blyn; De Cock2, 110; 285. 2651. Ziende blind zijn,d.w.z. willens en wetens blind zijn voor iets; ook iets wat duidelijk zichtbaar is niet zien. In de 16de eeuw komt dit gezegde voor bij Froissart I, 194: Sij mosten al siende blint wesen ende hoir hoofden wat lage houden, want ten was genen tijt doe vörder af te spreken of dairup te deyncken; Campen, 102: Siende blindt, hoorende doof; Everaert, blz. 254: Esser gheen ontfaermen? Syt ghy hoorende doof ende ziende blent? (vgl. blz. 499, 37 vlgg.); De Brune, 160 Tuinman I, 364: Zy zyn dikwijls niet minder te beklagen, die al ziende blind zyn. Wat baat kaars of bril, als de uil niet zien wil Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |