Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
bijlegger - (wind waarbij men gedwongen is bij te leggen)Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
J. van Donselaar (1989), Woordenboek van het Surinaams-Nederlands, Muiderbergbij’legger (de, -s), (hist.) assistent van een posthouder* of uitlegger*. Naderhand zond Gerrit Janssen [een posthouder aan de Essequibo] zynen bylegger derwaards met eenige Goederen die zy [Indianen] geeischt hadden () (Hartsinck 1770: 861; oudste vindpl.). - Etym.: Hij ‘lag’ bij een uitlegger. - Syn.: bijzitter*. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015bijlegger ‘(verouderd) wind waarbij men gedwongen is bij te leggen’ -> Deens bilægger ‘wind waarbij men gedwongen is bij te leggen’. Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |