Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
bezig - (bedrijvig, werkende aan)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, 4 delen, Amsterdambezig bn. ‘bedrijvig, werkende aan’ EWN ♦ bezigen ww. 'gebruiken' (1295) P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenbezig* [werkzaam] {besich [werk hebbend, druk] 1240-1260} nl. dial. biezen, middelnederduits besich, oudengels bisig, bysig (engels busy), oudhoogduits bison, bisen [onrustig ronddraven] → beuzelen, bijster, kissebissen. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenbezig bnw., mnl. bēsich ‘druk, bezig, nuttig, nodig’ (vgl. vla. ‘wat gebruikt wordt, niet leeg staat’), mnd. bēsich ‘bezig, ijverig’, oe. bisig, bysig (ne. busy) ‘ijverig, bezig’. Met v. Haeringen 19 uit te gaan van een grondvorm *bisiga, waarvoor te verwijzen is naar de onder bijster genoemde woorden, zoals ohd. bisōn, bisēn ‘onrustig ronddraven’. Vgl. ook kissebissen. Daarmee vervallen de vermoedens FW 61 over mogelijke samenhang met woorden als bazelen en beuzelen. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagbezig bnw., mnl. bēsich “bezig, druk, vlijtig, veel werk gevend, nuttig, noodig”, nieuw-vla. nog = “gebruikt wordend, niet leeg”. = mnd. bēsich “ijverig, bezig”. Misschien een afl. van de wgerm. en ngerm. basis bas-: zie bij bazelen. Of zijn bezig en ags. bysig, bisig “ijverig, bezig” (eng. busy) identisch en gaan zij — klankwettig of deels door vervorming — op wgerm. *bisī̆ʒa- of *busī̆ʒa- terug? Het eerste zou i uit e kunnen hebben en ablauten met bazelen [Corr.-noot. Germ. ƀes-, ƀas- “zich druk bewegen, druk zijn” kan met lat. festîno “ik haast mij” (van een nomen *fes-tiôn-, *fes-tîn-) verwant wezen.], het tweede zou zich bij beuzelen aansluiten.— Bij bezig hoort ’t ww. bezigen, mnl. bēsighen “gebruiken, besteden, eten, uitoefenen, bedrijven, noodig hebben”. Vgl. ags. bysgian, bisgian “bezig houden, lastig vallen”. Misschien is mnl. (noordholl., ± 1500) bēsen, verbēsen “noodig hebben” een oudere vorm dan bezigen. [Aanvullingen en Verbeteringen] bezig. Ags. bysig < bisig (oudws. bis(e)gu enz.) = bezig. Geen ospr. u-vocalisme. Mogelijk is germ. e, maar ook i; dan bij bijster? Geen etymologie is semantisch wsch. te maken. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagbezig. Mnd. bēsich komt alleen als neerlandisme voor. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentbezig bijv., Mnl. besich, besen (= noodig hebben, gebruiken) + Ags. bisig (Eng. busy), Zw. basa, De. base (= ijverig moeite doen) + Lat. fes-tino = zich haasten. Sommigen leiden Fr. besogne en besoin van bezig af. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015bezig ‘werkzaam’ -> Duits dialect besich, bezig, bäsig ‘werkzaam’; Negerhollands beesig ‘ijverig, werkzaam’; Papiaments bezig, bezeg ‘werkzaam’; Sranantongo beiseg ‘werkzaam (zijn)’; Surinaams-Javaans bésekh ‘werkzaam (zijn)’ Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdambezig* werkzaam 1240-1260 [CG I1, 69] M. De Coster (1999), Woordenboek van Neologismen: 25 jaar taalaanwinsten, Amsterdambezig: ergens mee — zijn, bepaalde activiteiten verrichten. Modieuze uitdrukking, meestal in de vorm van een vraag. Ook te gek bezig zijn. Deze uitdrukkingen kwamen in zwang sinds het begin van de jaren tachtig en werden voor het eerst gesignaleerd door Reinsma (1984) en Kuitenbrouwer (1987). Volgens prof. Wim Velema (68) is de varkenspest een streep door de rekening van God, die moet worden opgevat als een oproep tot bezinning. Want waar zijn we eind twintigste eeuw nou helemaal mee bezig? (HP/De Tijd, 22/08/97) Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |