Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
beweren - (een mening verkondigen)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdambeweren ww. ‘een mening verkondigen’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenbeweren* [zeggen] {bewairen, beweren [verzekeren, bevestigen] 1477} hier zijn vermoedelijk samengevallen middelnederlands bewaren [een zaak overtuigend bewijzen], middelnederduits beweren [bewijzen], oudhoogduits biwaren [waar maken, bewijzen], oudfries biweria [met een eed bevestigen], van waar2 en middelnederlands beweren [verdedigen], van be- + weren. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenbeweren ww. mnl. bewêren, bewâren ‘bewijzen’, mnd. bewēren ‘bewijzen’, ohd. biwāren, biwārran ‘waar maken, bewijzen’ (nhd. bewähren), ofri. biwēria ‘met een eed bevestigen’. Hierin zijn twee ww. samengevallen, nl. bewaren afgeleid van waar 1 in de zin van ‘waar maken, de waarheid staven’ en beweren, een samenstelling van weren in de zin van ‘verdedigen, staande houden’ > ‘zonder bewijzen een mening verkondigen’ (v. Haeringen, Suppl. 19). N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagbeweren ww., mnl. bewâren “bewijzen” (ook reeds bewêren). = ohd. biwâren, biwârran “waar maken, bewijzen” (nhd. bewähren), mnd. bewêren “bewijzen” (bewâren “id., met een eed bevestigen”, ofri. biwêria “id.” is een -ôn- ww.; een -jan-ww. is fri. wêra “bewijzen”, vgl. ohd. giwâran “id.”). Van waar I. Het ndl. woord heeft dial. umlaut van â; zie laag I. Men neemt wel invloed van be-wēren, een samenst. van weren “verdedigen” aan, zoowel om de bet. als om ʼt algemeen worden van den ndl. e-vorm te verklaren. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagbeweren. Zowel de e als de bet. laten zich het gemakkelijkst verklaren, wanneer men het woord opvat als een samenst. van weren. De tegenwoordige bet. is uit ‘verdedigen, staande houden’ ontwikkeld. Deze samenst. komt sedert het Ohd. Os. Ofri. Ags. voor. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentbeweren o.w., Mnl. id. + Ohd. biwaren (Mhd. bewœren. Nhd. bewähren), Ofri. biwêria, met dial. umlaut van â, van waar 2, dus = voor waar verklaren. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
A.A. Weijnen (2003), Etymologisch dialectwoordenboek, Den Haagbewaern, beweren de baas zijn, zich weren (Noordoost-Nederland). Afl. bij weren (= hgd. wehren ‘weren’, got. warjan ‘weren’). ~ oind. vārayati ‘afweren’, ~ oijsl. vǫr ‘omheining’, nl. dial. weer II ‘heg’. Mogelijk is de grondbetekenis ‘omheining’. Thematische woordenboeken
N. van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboekbeweren (Duits bewähren)
T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, PurmerendBeweren van waar = overeenkomstig de waarheid; het bet. dus : iets voor waar verklaren. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdambeweren zeggen 1477 [Teuth.] <Duits Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |