Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
beer - (mensendrek, gier)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdambeer 3 zn. ‘mest, poep’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenbeer3* [mensendrek, gier] {in de plaatsnaam Birni, nu Bern (N.-Br.) <709>, bere [aalt, drek, mest, modder]} middelnederduits barm, berm, oudengels beorma [idem]; op dezelfde i.-e. stam stoelt latijn fermentum [gist]. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenbeer 4 znw. m. ‘drek’, mnl. beer m. ‘drek’, bere v. ‘dikke, weke stof, modder, slijk’, daarnaast bij Kiliaen berm, berme, barme ‘crassamen, sanies’, mnd. barm, berm (> nhd. bärme), oe. beorma m. (ne. barm) ‘gist, bierdroesem’. — lat. fermentum ‘gist’ bij de idg. wt. *bher ‘opborrelen (van kokend water). De wortel *bher heeft de volgende afl. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagbeer IV (drek), behalve in de samenst. beerput alleen nog in België en noordndl. diall. gebruikelijk, mnl. beer m. “drek”, bere o. “dikke, weeke stof, modder, slijk”. Wapene Rogier 595 rijmt bere op wēre; dat is echter niet absoluut bewijzend voor de ē-qualiteit van de vocaal; evenmin behoeft omgekeerd Goereesch bêir een ê uit ai te hebben, want beer II luidt eveneens bêir. Een etymologie is dan ’t gemakkelijkst te geven als wij van bēr, bēre uitgaan, vgl. dan Kil. “berm, berme, barme. Sax. Sicamb. Faex, crassamen, sanies”, mnd. barm, berm m. (waaruit nhd. bärme v.), ags. beorm(a) m. (eng. barm) “gist, droesem (vooral van bier)”. Men verbindt dit woord met lat. fermentum “gist”; wellicht zijn beide woorden verwant, maar onafhankelijk van elkaar gevormd: fermentum kan uit *fervimentum ontstaan zijn, een afl. van fervere “bruisen, zieden”. Evenzoo is ook alb. brumɛ “gist” een speciaal alb. formatie van de basis bhru-, bhereu-. Al deze vormen behooren bij den idg. wortel bher- “in beweging zijn, koken”, waarvan o.a. ook lat. fertum, “offerkoek uit gemalen gerstkorrels, olie en honig” en de bij branden, bron en brouwen besproken woorden, die gedeeltelijk den verlengden wortel bhereu- bevatten, waarvan ook lat. fervere en alb. brumɛ komen. Opvallend zijn de vormen bern(e), breyn “drek” bij Kil., maar ’t zijn zeker geen oudere vormen van mnl. beer, bere; Kil.’s toevoeging “vetus” wijst er op, dat hij het woord niet uit de gesproken taal kende. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagbeer IV (drek). ‘Ags. beorm(a)’ lees: ‘ags. beorma’. Voeg bij: os. and-bermian ‘defaecare’ (slot v. h. art. berm). J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentbeer 5 m. (drek), Mnl. bere = modder: komt elders niet voor; misschien hetzelfde woord als bern, breyn bij Kiliaan, hetwelk uit Ofra. bren (Eng. bran, Nfra. bran) = afval, drek, van Kelt. (Ier. en We.) bran = kaf. Thematische woordenboeken
P.G.J. van Sterkenburg (2001), Vloeken. Een cultuurbepaalde reactie op woede, irritatie en frustratie, 2e druk, Den Haagbeer. Synoniem met dit woord is gier. Meestal betekent het ‘menselijke uitwerpselen’. Als men iemand toevoegt zak in de beer!, dan is dat een verwensing die voortkomt uit irritatie, ergernis of woede, en soms ook uit minachting en onverschilligheid. De betekenis is momenteel zoiets als ‘ik hoop dat er iets vreselijks met je gebeurt’ en wat minder sterk ‘je kunt me wat, stik, barst’. → zakken. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdambeer* mensendrek, gier 0709 [Claes Tw. 11] Overige werken
Julius Pokorny (1959), Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch, Bern.bher-2 etwa ‘aufwallen’, von quellendem oder siedendem Wasser (auch vom Aufbrausen beim Gähren, Kochen, sowie vom Feuer) ‘sich heftig bewegen’, oft mit m-Formans; auch als schwere Basis bherǝ- : bhr̥̄-, bh(e)rēi-, bh(e)rī̆-. Vgl. bher-6.
Ai. bhuráti (*bhr̥̄-é-ti) ‘bewegt sich, zuckt, zappelt, Intens. jár-bhurīti ds.; auch: ‘züngelt, vom Feuer’; bhuraṇyáti ‘zuckt, ist unruhig; setzt in heftige Bewegung, rührt um, rührt auf;’ mit m-Formans ai. bhramati, bhrāmyati ‘irrt umher, dreht sich herum’, bhramá-ḥ ‘wirbelnde Flamme, Strudel’, bhŕ̥mi-ḥ ‘beweglich; Wirbelwind’ (s. unten aisl. brimi usw.); bhū́rṇi-ḥ ‘heftig, zornig, wild, eifrig’, dürfte als *bhr̥̄ni- ebenfalls auf der schweren Basis beruhen; WP. II 157 f., WH. I 482 f., 546, 865.Vgl. die verwandten Wurzelformen bhereg- ‘kochen’, bhereu- ‘wallen’, bhreus- ‘schwellen’, bhrīg-, bhrūg- ‘kochen, braten’ Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |