![]() Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
baliekluiver - (leegloper)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, 4 delen, Amsterdambalie zn. ‘leuning, toonbank; orde van advocaten’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenbaliekluiver [leegloper] {1860-1875} eig. ‘iem. die over de balies van de bruggen hangt’; van balie1 + kluiven. Thematische woordenboeken
M. De Coster (2007), Groot scheldwoordenboek: van apenkont tot zweefteef, Antwerpenbaliekluiver: (Bargoens) leegloper; luiwammes; nietsnut. Letterlijk: iemand die over de balie of de reling hangt. Zo iemand noemde men vroeger ook wel spottend een kanunnik in de brug of een kaaiboef. In het militaire slang werden genisten vaak meesmuilend baileykluivers genoemd. Een zinspeling op de zgn. baileybruggen (bepaald type legerbruggen vernoemd naar de ontwerper, sir Donald Coleman Bailey, 1901-1985) die ze bouwden en waar ze, na de gedane arbeid, over gingen hangen. Zie ook bruggentrekker*. Wat stroef! Dat komt omdat je er geen zin in hebt, en liever heele dagen langs de straat loopt slenteren! Je zal me een vent worden, ja! Een luie baliekluiver, een bedelaar word-je! (Pieter Louwerse, Vlissinger Michiel, 1880) De oploop die zich achter me vormde, vermeerderde onrustbarend: viswijven, gejakt en gemutst, baliekluivers, matrozen en schreeuwende kinderen… (Simon Vestdijk, De grenslijnen uitgewist, 1984) Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdambaliekluiver leegloper 1860-1875 [WNT] Idioomwoordenboeken
F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen149. Baliekluiver,een leeglooper, ook los werkman; eig. iemand die met zijn gezicht over de balie, de brugleuning hangt, ‘over de baddering kneist’ en daaraan, vooral omdat hij gewoonlijk pruimt, schijnt te kluiven; vandaar dat hij ook leuningbijter genoemd wordt (Zandstr. 38; 47: leuningbijten; Köster Henke, 39), een naam, die te vergelijken is met het hd. Fenstérbeiszerin, Rahmenfresserin, Fensterrahmknauplerin, vrouw die steeds voor 't venster zit uit te kijken. Synoniem van het ww. baliekluiven (zie o.a. Onderm. 57; Het Volk 17 Juli, 1914 p. 3, k. 1) is het westvl. aan de balie hangen, arm zijn, eig. over de balie hangen bij gebrek aan vast werk. Ook is te vergelijken bruggebijten, dat men leest in het Handelsblad, 13 Dec. 1906 ochtendbl. 2de blad, kol. 1: Op harde banken te bruggebijten en het budget van Publieke Werken te zien afrollen is maar half interessant; kol. 2: En weer gingen we zitten bruggebijten op de harde banken. Hiernaast een bruggebijter in Nw. Amsterdammer, 8 Mei 1915 p. 11, k. 3: Er is toch nog wel werk buiten het uwe, en wij zijn niet allen bruggebijters. In het Maastrichtsch een balenger (= baliehanger?) Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |