Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
![]()
|
apotheek - (winkel voor geneesmiddelen)Etymologische (standaard)werken
H. Beelen en N. van der Sijs, ‘Woordsprong’, serie in: Onze Taal 2013-2021Winkelen en shoppen Sinds de veertiende eeuw heten plaatsen waar artikelen worden verkocht ‘winkels’. Het woord winkel is afgeleid van wenken; oorspronkelijk duidde winkel een ‘hoek’ aan. De betekenis verschoof naar ‘hoekje – op straat, in een gebouw – waar koopwaar wordt verkocht’, en vervolgens naar de huidige betekenis. In de zestiende eeuw worden al gespecialiseerde winkels genoemd als ‘boeckverkoopers winckel’, ‘goutsmits winckel’, ‘aptekers winckel’ en ‘spijswinckel’. In de daaropvolgende eeuwen nam de specialisatie verder toe; toen kwamen er ‘grutterswinkels’, ‘bakkerswinkels’ en ‘modewinkels’. Winkeldochter Winkel van Sinkel Duitse warenhuizen Zelfbediening M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamapotheek zn. ‘winkel voor geneesmiddelen’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenapotheek [geneesmiddelenwinkel] {ap(o)teke [apotheek, kruidenwinkel] 1265-1270} < middeleeuws latijn apotheca [opslagplaats, winkel] < grieks apothèkè [wat men weggelegd heeft, bewaarplaats, magazijn], van apotithèmi [ik leg weg], van apo [weg] + tithèmi [ik plaats, ik leg] (vgl. -theek). P.H. Schröder (1980), Van Aalmoes tot Zwijntjesjager, Baarnapotheek Het Griekse werkwoord apotithèmi betekent: wegzetten. Het zelfstandig naamwoord apothèkè is dus: het weggezette en vandaar: de bergplaats, de bewaarplaats, de zolder, de kelder, het magazijn. In het Italiaans en het Frans heeft het woord de a verloren en de p is tot b geworden; vandaar de woorden bottega en boutique. Aanvankelijk had apotheek dus een veel ruimere betekenis dan thans. In een apotheek kon men koren, wijn, specerijen, verfwaren, eetwaren, confituren en wat niet al opslaan en verkopen. Een apotheek was dus meer een drogisterij. Thans is het een zaak waar geneesmiddelen worden bereid en verkocht. Schertsend noemt men fruitzaken en haringstalletjes wel: De gezonde apotheek, d.w.z. de zaken waar gezondmakende zaken voor gezonden te koop zijn. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenapotheek znw. v., mnl. ap(o)teke < fra. apothèque < lat. apothēca < gr. apothēkē ‘bewaarplaats, bergplaats’. — Daarnaast apotheker, mnl. apotecarijs, apteker ‘apotheker, kruidenier’ < ofra. apotecaire N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagapotheek znw., mnl. ap(o)tēke v. “bewaarplaats, specerijwinkel”. Uit fr. apothèque en dit uit lat. apothêca (< gr. apothḗkē) “bewaarplaats, bergplaats”. In deze bet. èn in de tegenwoordige bij Kil. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentapotheek v., Mnl. apotheke, uit Gr.-Lat. apothēkē = bewaarplaats, van apotíthēmi = wegzetten (z. af en doen). Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
F. Aarts (2017), Etymologisch Dictionairke vaan ’t Mestreechs, Maastrichtapthiek (zn.) apotheek; Vreugmiddelnederlands apoteke <1287> < Latien apotheca. G.J. van Wyk (2003), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Stellenboschapteek s.nw. N. van der Sijs (bezorger) (2003), Uit Oost en West. Verklaring van 1000 woorden uit Nederlands-Indië van P.J. Veth (1889), met aanvullingen van H. Kern en F.P.H. Prick van Wely (1910), Amsterdam. Gebaseerd op: Uit Oost en West. Verklaring van eenige uitheemsche woorden van P.J. Veth uit 1889, recensie van het werk van Veth door H. Kern in De Indische Gids van 1889, en ‘Etymologisch aanhangsel’ (p. 297-350) uit het Viertalig aanvullend Hulpwoordenboek voor Groot-Nederland van Prick van Wely uit 1910bodega [wijnhuis]. Eerst sinds weinige jaren is dit woord bij ons algemeen bekend geworden: men vindt thans bodega’s in al onze grotere steden en men leest dagelijks in de dagbladen de aankondiging van wat zij te koop aanbieden. Het woord is Spaans en Portugees en betekent in het algemeen een magazijn van koopwaren, een winkel. Het heeft in beide talen ook nog de bijvorm botica, die meer in het bijzonder gebruikt wordt voor een ‘winkel van geneesmiddelen’, een ‘apotheek’. Een derde vorm, botiga, schijnt alleen in het Spaans voor te komen en behoudt doorgaans de betekenis van ‘winkel’, het Franse boutique, het Italiaanse bottega. Daarentegen wordt aan bodega meestal de speciale betekenis gegeven van een magazijn en verkoopplaats van wijn, een wijnkelder, een wijnhuis, en het is alleen in die zin dat het woord bij ons in gebruik is, met dien verstande dat in de bodega alleen of hoofdzakelijk ‘Spaanse wijnen’ verkocht worden. De woorden bodega, botiga, botica, bottega, boutique hebben alle een gemeenschappelijke oorsprong. Zij stammen alle af van het Latijnse apotheca, dat weer afkomstig is van het Griekse apothèkè ‘plaats voor terzijdestelling en bewaring, voorraadschuur’, en zijn gevormd door weglating van de a en verzachting van de p tot b. De p is nog over in sommige dialectische vormen, zoals het Napolitaanse potega en het Siciliaanse putiga. Men ziet dus dat bodega in de grond hetzelfde woord is als ons apotheek. [V] Thematische woordenboeken
Nicoline van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboekapotheek (Latijn apotheca)
Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015apotheek ‘geneesmiddelenwinkel’ -> Zuid-Afrikaans-Engels apteek ‘geneesmiddelenwinkel’ Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamapotheek geneesmiddelenwinkel 1265-1270 [CG Lut.K] <ME Latijn Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |